Tuesday 9 December 2008

Liefde tot de wereld openbare strijd met de liefde tot God

Vervolg van Voorbijgaande wereld maar toch blijvend, bedenking rond: “En die wereld gaat voorbij met heel haar begeerlijkheid, maar wie de wil doet van God blijft in eeuwigheid.” (1Jo 2:17 WV78)


De liefde tot de wereld is in openbare strijd met de liefde tot God. Wie de wereld lief heeft, laat zich beheersen door het vlees. Hij geeft toe aan zijn zinnelijke, zondige neigingen, brengt zich met welgevallen onreine voorstellingen voor de geest, kent geen hoger genot, dan aan de begeerlijkheid van het vlees te voldoen en onderdrukt moedwillig de betere gedachten en gezindheden, die in zijn binnenste gewekt worden. Wie de wereld liefheeft, laat zich beheersen door de begeerlijkheid van de ogen. Hij is met het zien- en zinnelijke, dat hij aanschouwt, boven alles ingenomen, wordt erdoor aangetrokken en bekoord en strekt zijn hand uit naar het verbodene, zoals ons aller eerste moeder, van wie wij lezen: "zij zag, dat de boom goed was als voedsel en dat hij een lust was voor de ogen, ja een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken en zij nam van zijn vrucht en at." Wie de wereld liefheeft, denkt met innig welgevallen meest aan zijn aardse goederen, verheft er zich op, heeft een onverzadelijke zucht om ze steeds te vermeerderen, grijpt daartoe alle middelen aan, en zegt bij de beschouwing van zijn bezittingen, op zijn wijze, bij zichzelf: is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb? Dit alles nu is niet uit de Vader, maar uit de wereld. Het is in strijd met zijn geestelijke natuur en Zijn volkomenheden, inzonderheid met Zijn heiligheid en liefde. Hij heeft er de diepste afkeer van en verbiedt het. Wie Hem liefheeft, weet dit, voelt het en handelt hiernaar. In plaats van toe te geven aan de begeerlijkheid van het vlees en zich door haar te laten beheersen, kruisigt hij het vlees met zijn begeerlijkheden, tracht hij de geest steeds meer de heerschappij over het vlees te doen verkrijgen en probeert hij hoe langer hoe meer vruchten van de Geest voort te brengen, naar de wil van zijn hemelse Vader. In plaats van toe te geven aan de begeerlijkheid van de ogen en zich door haar te laten beheersen, sluit hij het oog van het lichaam voor al wat zondige gedachten en onreine gewaarwordingen in hem zou opwekken en opent hij het oog van de geest voor het onzienlijke. En, terwijl de liefhebber van de wereld zich schatten op de aarde vergadert en zich met ijdele trots op hun bezit verheft, vergadert hij zich schatten in de hemel en geniet hij reeds hier een voorsmaak van die reine zaligheid, die hem wacht aan gindse zijde van het graf. De liefde tot de wereld staat dus lijnrecht tegenover de liefde tot God. Zij laat zich met haar niet verenigen. Zij volgt gans andere beginselen, koestert gans andere gezindheden, bemint gans andere voorwerpen en strekt zich uit naar hetgeen de liefde tot God ontraadt of verbiedt. Als iemand dus de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem. Maar is dat zo, dan kon Johannes geen krachtiger drangreden gebruiken om de Christenen, aan wie hij schreef, om ook ons voor de liefde tot de wereld ernstig te waarschuwen en van haar terug te houden. Of zouden zij en zullen wij de liefde tot God verzaken, om de wereld te kunnen liefhebben? Maar weten wij dan niet, dat Hij boven alles onze liefde waardig is? Kennen wij Hem niet als de Volmaakte, als onze Schepper en Weldoener, aan wie wij ons bestaan en al wat wij bezitten en genieten, hebben te danken? Kennen wij Hem niet als onze Vader, die ons zo lief heeft gehad, dat Hij Zijn eigen eniggeboren Zoon voor ons heeft overgegeven, opdat wij niet zouden verderven, maar het eeuwige leven hebben? Kennen wij Hem niet als een Vader, die ons blijft liefhebben, niettegenstaande wij Hem vaak ongehoorzaam waren en die ons aan Zijn vaderhand, met wijze liefde leidt, om ons te vormen voor onze verheven bestemming en Zijn weldadig doel bij ons te bereiken? Maar zouden wij dan Hem niet liefhebben, niet boven alles, niet met ons hele hart liefhebben? Zouden wij de wereld boven Hem kiezen en dus de liefde tot Hem opzeggen, omdat de liefde tot de wereld zich met haar niet laat verenigen? Dat ware verzaking van ons Christelijk geloof, dat de zwartste ondankbaarheid en de grootste dwaasheid tevens. Want, en dit is de tweede reden waarmee de apostel zijn vermaning aandringt, de liefde tot de wereld brengt geen voor- maar nadeel aan, de liefde tot God daarentegen levert groot voordeel op. "De wereld," zegt hij, "gaat voorbij en haar begeerlijkheid; maar die de wil van God doet blijft in eeuwigheid." Voor een tijd mogen de dienaars van de wereld het genot van deze aarde met ruime teugen inzwelgen, het is slechts voor een tijd, zij gaan voorbij en hun begeerlijkheid met hen. Wat baat zulk genot? Is het het niet dwaas ernaar te jagen? En was het zo, dat na hun genot vernietiging hun deel werd, hoe veel minder ongelukkig zou dan nog hun toestand zijn. Maar er komt een dag, waarop zij geopenbaard zullen worden voor de rechterstoel van Christus, om loon naar werk te ontvangen. Dan zal Hij tot hen zeggen: ga weg van Mij, u die de ongerechtigheid werkt: "Ik heb u niet als de Mijne gekend." Wie daarentegen de wil van God doet, wie Hem liefheeft en dit openbaart in de betrachting van Zijn geboden, blijft in eeuwigheid. Naar het uiterlijk aanzien te oordelen, moge hij hier minder vreugde smaken, inwendig heeft hij dat zalige genot, dat uit het volbrengen van Gods wil voortvloeit en alle beschrijving te boven gaat. En o gadeloze goedheid van God! Hij wil niet alleen, dat wij Zijn geboden volbrengen, omdat ze wijs en goed zijn; maar Hij wil ons ook op het doen van Zijn wil beloning schenken. Die de wil van God doet, blijft in eeuwigheid. Wat een heugelijke, hartverheffende gedachte! De dood moge het aardse huis van zijn tabernakel slopen, die dood is zijn prikkel ontnomen, het graf heeft de overwinning niet. Hij staat op uit de dood en verschijnt voor de rechterstoel van Hem, die hij hier heeft liefgehad, en wordt door Hem ingeleid in het huis van Zijn Vader, om er zalig te leven in eeuwigheid en het heerlijke loon van Zijn liefde te genieten. (Vinke).


 - Dächsel, Van Lingen, Van Griethuijsen

No comments:

Post a Comment