Showing posts with label Gods heerlijkheid. Show all posts
Showing posts with label Gods heerlijkheid. Show all posts

Tuesday 17 February 2009

Wereld waarheen? #4 Het Lied van de Serafs

Wereld waarheen


4. HET LIED VAN DE SERAFS

EVENALS andere profeten werd Jesaja door middel van een ontzagwekkend visioen door God geroepen om de zware taak van profeet te aanvaarden Hij zag de Here op een hoge en verheven troon, omringd door serafs. Alleen op deze plaats komen in de Schrift serafs voor, een woord dat 'brandende' betekent. Gelijk de cherubs in andere gezichten stellen zij Gods hemelse dienaars voor.

Diep geschrokken dat hij, een zondig mens in een zondige samenleving, de Here in zijn heiligheid en heerlijkheid zou hebben gezien, sprak Jesaja zijn angst uit: "Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is, - en mijn ogen hebben de Koning, de HERE der heerscharen gezien" (Jesaja 6:5). Waarop een van de serafs zijn lippen met een gloeiende kool van het altaar aanraakte, zeggende: "Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend." In antwoord op Gods vraag:
"Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan?" zei Jesaja: "Hier ben ik, zend mij."

Jesaja heeft niet alleen de serafs gezien maar ook hun stem gehoord. Ze riepen elkaar toe met de woorden: "Heilig, heilig, heilig is de HERE der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol." Het feit al dat zelfs Gods verbondsvolk zo onrein was, laat zien dat de serafs het niet over de tegenwoordige toestand op aarde hadden. Enige tijd later heeft Jesaja trouwens gezegd: "De aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken" (Jesaja 24:5). Sinds de tijd toen de zonde door Adams zonde de wereld binnengekomen was, kon niet gezegd worden dat de aarde vol was van Gods heerlijkheid. Wat de serafs doen is de uiteindelijke voltooiing van Gods scheppingsdoel in zijn aanwezigheid steeds bezingen. Want zoals we in deze studie herhaaldelijk hebben gezien, is God van plan door Christus de ganse aarde te vervullen met zijn heerlijkheid. Dit roepingsvisioen is dan tevens een profetie van de tijd wanneer Christus op de troon van de wereld plaats zal nemen om een Godvererende samenleving op aarde te brengen. Dit verklaart waarom Johannes zei dat Jesaja de heerlijkheid van Christus had gezien (Johannes 12:41).

Jesaja's eerste boodschap

Het eerste hoofdstuk van het boek Jesaja dateert uit de tijd van Hizkia, enkele tientallen jaren later dan het sterfjaar van Uzzia. De eerste boodschap die Jesaja na zijn roeping aan zijn volk bracht, is te lezen in de hoofdstukken 2-4. Dit gedeelte heeft dus zijn oorspronkelijke inleiding: "Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, aanschouwd heeft over Juda en Jeruzalem."

Jesaja had Gods hoge en verheven troon in de hemel gezien. Hij begint deze boodschap met de verkondiging - een aanhaling van wat zijn tijdgenoot Micha had gezegd (Micha 4:1 e.v.) - van de komst van Gods verheven troon te Jeruzalem. "En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HERE vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen."


De dag des Heren

De hierop volgende beschrijving van Gods Koninkrijk op aarde komt overeen met Davids psalmgebed om de komst van zijn beloofde Zoon en ook Jesaja's voorzegging van de Messias en zijn vrederijk, passages die in deze studie reeds vermeld zijn en waar ook de vervulling van de aarde met Gods heerlijkheid wordt voorzegd. "Alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jacobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem. En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen, geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren" (Jesaja 2:2-4).

Met de vervulling van deze profetie komt ook Gods voorzegging aangaande zijn Knecht in volledige vervulling: "Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd, ja, ten hoogste verheven zijn" (Jesaja 52: 13). Christus' plaatsnemen op zijn hoge en verheven troon te Jeruzalem heeft als gevolg de vernedering van hoogmoedige mensen. Bij de voortzetting van zijn profetie spreekt Jesaja in zijn eerste rede van de dag des HEREN:

"Want er is een dag van de HERE der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het vernederd worde" (Jesaja 2:12). Alles wat in het land omhoog rijst is voor de profeet suggestief van menselijke hoogmoed en arrogantie: "de trotse en hoge ceders van de Libanon en alle eiken van Basan, alle trotse bergen en alle hoge heuvels, elke hoge toren en elke steile muur". Alles moet geslecht worden. "Dan wordt de verwatenheid der mensen neergebogen en de trots der mannen vernederd, en de HERE alleen is te dien dage verheven."

Evenals Jesaja van zijn zonde gereinigd moest worden, alvorens de taak van profeet op zich te nemen, zullen de toekomstige aardbewoners gereinigd moeten worden. "Te dien dage zal wat de HERE doet uitspruiten tot sieraad en heerlijkheid zijn, en de vrucht des lands tot glorie en luister voor de ontkomenen van Israël. En het zal geschieden, dat wie overgebleven is in Sion, overgelaten in Jeruzalem, heilig zal heten."

Evenals er boven de tabernakel een wolk was waaruit men 's nachts het stralende licht van Gods heerlijkheid kon zien, zal er boven de hoge en verheven zetel van Gods troon op aarde en boven de samenkomsten die daar geregeld gehouden zullen worden, de wolk van Gods heerlijkheid te zien zijn als teken van Gods Zijn nabijheid. - 

Met de Bijbel in de hand Jrg 41 okt 2005

Lees ook
De Knecht des Heren #2 Gods zwaard en pijl
De Knecht des Heren #3 De Gewillige leerling
De Knecht des Heren #4 De Verlosser
De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant

Friday 13 February 2009

Wereld waarheen #1 Terug naar Egypte

 Wereld waarheen
I. TERUG NAAR EGYPTE


DE twaalf verspieders van het beloofde land zijn terug en brengen verslag uit voor een vergadering van het gehele volk. Hun onderneming was het gevolg van een verzoek aan Mozes, waarover de Here zijn goedkeuring had uitgesproken. Elke stam zou één verspieder leveren als zijn vertegenwoordiger. Zij kregen van Mozes te horen wat hun opdracht was: "ziet hoe het land is, en of het volk dat erin woont, sterk is of zwak, klein of talrijk; en of het land, waarin het woont, goed is of slecht, hoe de steden zijn, waarin het woont, of het in legerplaatsen woont dan wel in vestingen, en of het land vet is of schraal, of er bomen staan of niet. Weest moedig en neemt van de vrucht des lands mede" (Numerieken 13: 18-20). Er schuilt achter Mozes' aansporing moedig te zijn misschien een onrustig voorgevoel van hoe dit avontuur zal aflopen. 



De verspieders gingen de grens over aan het zuiden en gedurende veertig dagen trokken zij het land door tot in het noorden, zonder aangevallen te worden. Het was zomer, zodat zij de vruchten aan de bomen konden zien, de wijngaarden en de akkers waar de graanoogsten reeds gemaaid waren. Zij hadden vanaf een veilige afstand de steden gezien, goed beschermd tegen vijanden door hoge, omringende stenen muren. Op de terugweg droegen zij op een draagstok een grote druiventros, tezamen met granaatappelen en vijgen.

De volksvergadering was een emotionele aangelegenheid. Het leek een lange tijd sinds het volk vertrokken was uit Egypte, lang genoeg om de narigheid van zijn slaafstoestand daar te vergeten en alleen het goede te herinneren. Hoe aangenaam was het leven toen in vergelijking met dit steeds ploeteren door de onherbergzame woestijn. Als de verspieders de druiventros en andere vruchten omhoog houden gaat er door de massa een golf van vreugde. Hun verslag en het zichtbare bewijs van de vruchtbaarheid van het land beantwoordt aan Gods belofte in Egypte, het volk "uit de macht der Egyptenaren te redden en te voeren naar een goed en wijd land, een land vloeiende met melk en honig" (Exodus 3:8). Wat zal het fijn zijn dit land eindelijk in bezit te nemen!

Maar de verspieders hebben meer te vertellen. Het land is reeds in het bezit van machtige volken die binnen de sterke muren van hun steden wonen. Bovendien zijn er daar de reusachtige Anakieten: "wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen." Als de Israëlieten dit horen dan verandert hun stemming in teleurstelling en angst. Tevergeefs trachten twee van de verspieders, Caleb en Jozua, het volk moed in te spreken. Hun poging ontlokt van de andere tien de bewering dat zelfs als het volk erin zou slagen in het land te gaan wonen, zij daar niet veilig zouden zijn. "Het land verslindt zijn inwoners", d.w.z. is omringd en bewoond door woeste stammen die elkaar bevechten over het bezit daarvan.

Er volgt een nacht van totale ontmoediging. Sinds het vertrek uit Egypte waren er gelegenheden van grote ontevredenheid en opstand geweest, maar nooit zo erg als deze. De hele onderneming wordt nu beschouwd als een zinloze mislukking. Als Jozua en Kaleb trachten het volk te bemoedigen lopen ze gevaar gestenigd te worden. Men wil een nieuw hoofd aanstellen om de plaats van Mozes in te nemen. Onder zijn leiding moet het volk zich omkeren en langs de weg vanwaar ze gekomen zijn terug naar Egypte gaan.

Het verschijnen van Gods heerlijkheid in de tabernakel is een waarschuwing voor het gebruik van geweld. Het hele volk dreigt door de Here uitgeroeid te worden. Mozes doet een beroep op de Here, die bij de verkondiging van zijn naam gezegd had dat Hij lankmoedig en groot van goedertierenheid was, om zijn naam waar te maken door de zonde van het volk te vergeven.

Gods intentie zal zegevieren
Gods antwoord op het pleiten van Mozes luidt: "Op uw bede schenk Ik vergeving. Evenwel, zo waar Ik leef en de heerlijkheid des HEREN de ganse aarde vervullen zal: Geen van de mannen die mijn heerlijkheid hebben gezien ... zal het land zien" (Numerieken. 14:20- 22). Het volk dat God geroepen had om een koninkrijk van priesters te zijn, een bron van kennis en zegen voor andere volken, faalt, maar Gods grote scheppingsdoel komt daardoor niet in gevaar.

Sommige vertalingen luiden: "Zo waar Ik leef, zal de ganse aarde vol zijn van de heerlijkheid des HEREN." In dit geval is Gods eeuwige bestaan de waarborg van het realiseren van zijn intentie. Ook recentere vertalingen verzwakken de betekenis niet. Gods eeuwige bestaan en zijn scheppingsdoel staan hierdoor naast elkaar als de twee fundamentele principes van geloof. Het naast elkaar plaatsen van deze twee feiten, als de grondbeginselen waarop de heilsboodschap is gefundeerd, geeft sterk aan hoe belangrijk in Gods ogen de toekomst van de aarde is.

Het scheppingsverhaal gaat uit van de toestand van onze planeet in het begin. "De aarde nu was woest en ledig (tohu), en duisternis lag op de vloed" (Genesis 1 :2). Ondanks de roekeloosheid van mensen, die hun taak, te zorgen voor Gods schone aarde, hebben verwaarloosd, zal zij tot die toestand nooit terugkeren. "Want zo zegt de HERE, die de hemelen geschapen heeft - Hij is God - die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd (tohu) heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd" (Jesaja 45: 18).

Wat voor samenleving er bij de voltooiing van Gods plan op aarde zal zijn is het onderwerp van andere openbaringen door zijn profeten. _


 

Met de Bijbel in de hand