Showing posts with label mensenzoon. Show all posts
Showing posts with label mensenzoon. Show all posts

Friday 13 February 2009

De Knecht des Heren #3 De Gewillige leerling

De Knecht des Heren

3. DE GEWILLIGE LEERLING (Jesaja 50:4-9)
IN de tweede van deze Knechtprofetieën vertelde de Knecht dat Hij geroepen werd om Gods effectieve woordvoerder te zijn. Zowel door zijn leer als zijn machtsuitoefening zou Hij Gods wil uitvoeren: "Hij maakte mijn mond als een scherp zwaard ... tot een puntige pijl" (Jesaja 49:2).
In deze derde profetie komt de Knecht weer aan het woord, maar nu als de leerling die God geïnstrueerd heeft: "De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingen doen" (Jesaja 50:4).
God had "op vele wijzen tot de vaderen gesproken door de profeten" (Hebreeën. 1: 1). De wijze van zijn openbaringen aan Mozes was anders dan met sommige andere profeten, overeenkomstig Gods belofte: "Indien onder u een profeet is, dan maak Ik, de HERE, Mij in een gezicht aan hem bekend, in een droom spreek Ik met hem. Niet aldus mijn knecht Mozes, vertrouwd als hij is in geheel mijn huis. Van mond tot mond spreek Ik met hem, duidelijk en niet in raadselen, maar hij aanschouwt de gestalte des HEREN" (Numerieken. 12:6-8). Er is later over Mozes geschreven:
"Zoals Mozes, die de HERE gekend heeft van aangezicht tot aangezicht, is er in Israël geen profeet meer opgestaan" (Deuteronomium 34: 10).
Deze directe openbaring was vooral de ervaring van Christus, de profeet gelijk Mozes, tijdens zijn leven op aarde. Niet met symbolische en raadselachtige nachtgezichten maar op de klaarlichte ochtend heeft God met Hem gesproken. Er is ons van Mozes verteld: "De HERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend" (Exodus. 33: 11). Jezus was meer dan Gods Vriend: Hij was zijn geliefde, enige Zoon. Daarom zegt de Knecht in deze profetie: "Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingen doen" (Jesaja 50:4).
Jezus' intieme vertrouwdheid met de geschriften van ons Oude Testament toont dat zij, naast wat Hem als Profeet bij uitnemendheid werd ingegeven, voor Hem de bron van Gods openbaringen waren. En niet alleen vertrouwdheid met de Schrift maar dan ook volkomen vertrouwen in de waarheid ervan: "de Schrift kan niet gebroken worden" (Johannes 10:35). Er kwam een tijd in zijn geestelijke groei toen Hij voor het eerst tot het besef kwam dat Hij zelf de Knecht van Jesaja's profetieen was. Wat een ontroerende ervaring moet dat zijn geweest, om te weten dat met het oog op Hem werd voorzegd: "hij is veracht en wij hebben hem niet geacht ... de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen ... wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben ... omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood".
De natuurlijke reactie van een gezond mens op zo'n ontdekking zou zijn terug te deinzen met verbazing, ontzetting en onbereidwilligheid. Toen God Mozes beval terug naar Egypte te gaan om zijn volk te verlossen, wilde hij dat niet, zodat Gods toorn tegen hem ontbrandde (Exodus 4:10 e.v.). Jeremia vond zijn taak zo zwaar en moeilijk dat hij daarmee wilde ophouden: "Ik wil in zijn naam niet meer spreken" (Jeremia 20:9). Liever dan naar Nineve gaan trachtte Jona in een schip naar Tarsis te vluchten (Jona 1 :3). Jezus daarentegen, die een veel zwaardere en moeilijker opdracht had dan dezen, bood geen weerstand. Zelfs in zijn meest aangrijpende zielestrijd in Gethsemane heeft Hij gezegd: "doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede!"
De gewilligheid van de Knecht
Wat voor marteling de Knecht zou moeten ervaren geeft hij zelf te kennen: "Mijn rug heb ik gegeven aan wie sloegen, en mijn wangen aan wie mij de baard uittrokken; mijn gelaat heb ik niet verborgen voor smadelijk speeksel" (Jesaja 50:6). De evangelist Mattheüs laat ons zien hoe letterlijk deze profetie in vervulling is gegaan. Eerst nadat Jezus in een nachtelijke zitting van leden van de joodse raad ter dood werd veroordeeld: "Toen spuwden zij Hem in het aangezicht en sloegen Hem met vuisten; anderen sloegen Hem in het gelaat" (Mattheus 26:67-68). Vervolgens toen Pilatus beval dat Jezus gegeseld en gekruisigd zou worden. "Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus mede naar het gerechtsgebouwen riepen de gehele afdeling bij Hem samen. En zij trokken Hem zijn klederen uit en deden Hem een scharlaken mantel om; ook vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofd en gaven Hem een riet in zijn rechterhand. Toen vielen zij voor Hem op de knieën en spotten, zeggende: Wees gegroet, gij Koning der joden! En zij spuwden naar Hem en namen het riet en sloegen Hem ermede op het hoofd. En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de mantel uit en deden Hem zijn klederen aan en zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen" (Mattheus 27:27-31).
Precies hoe veel Jezus van tevoren wist van de wijze waarop de bijzonderheden van de Knechtprofetie in vervuIling zouden gaan kunnen we niet nagaan. Dat de algemene feiten Hem bekend waren blijkt uit zijn woorden tegen de discipelen op de weg naar Jeruzalem: "De Zoon des mensen zal overgeleverd worden aan de heidenen en bespot en gesmaad en bespuwd worden, en zij zullen Hem geselen en doden" (Lucas. 18:32-33). In zulke omstandigheden zijn de slachtoffers van zo'n mishandeling gewoonlijk hulpeloos. Niet zo Jezus, die hoefde alleen een beroep op zijn Vader te doen, om uit zijn ellende verlost te worden. Maar, zoals Hij tegen Petrus zei, die zijn Here in de hof van Gethsemane met zijn zwaard wilde beschermen:
"Hoe zouden dan de Schriften in vervuiling gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschieden?" (Mattheus 26:54). Deze gewilligheid alles wat over Hem geschreven stond weerloos te aanvaarden blijkt in deze Knechtprofetie uit de woorden: "Mijn rug heb ik gegeven ... Mijn gelaat heb ik niet verborgen."
Hoe heeft een Mens van vlees en bloed al deze narigheid vrijwillig kunnen aanvaarden? Hij geeft zelf in deze profetie de verklaring. "Maar de Here HERE helpt mij, daarom werd ik niet te schande; daarom maakte ik mijn gelaat als een keisteen, want ik wist, dat ik niet beschaamd zou worden" (Jesaja 50).
De gemoederen van een mens en zijn karakter zijn te lezen in zijn gelaatsuitdrukkingen. Vandaar dat het Hebreeuws woord in het Oude Testament voor gezicht, panim, ook de betekenis van 'persoon' heeft. Husai ried Absalom letterlijk aan dat zijn gelaat (panim) met zijn strijdlieden moest meegaan, wat betekent: "zelf moet gij u ook in het strijdgewoel begeven" (2 Samuel 17: 11). In antwoord op Mozes' verzoek zei de Here tegen hem: "Mijn panim [ d. w .z. Gods tegenwoordigheid], zal met u zijn", d.w.z. in wat wordt genoemd "de engel van zijn aangezicht". 'Geest' en 'aangezicht' komen in parallellisme als synoniemen voor:
"Waarheen zou ik gaan voor uw Geest, waarheen vlieden voor uw aangezicht (panim)?" (Psalm 139:7).
Het gelaat als een keisteen maken betekent dus het lijden resoluut tegemoet gaan. De vervulling is te lezen in de mededeling in Lucas' evangelie: "En het geschiedde, toen de dagen van zijn opneming in vervulling gingen, dat Hij zijn aangezicht richtte om naar Jeruzalem te reizen" (Lucas 9: 15). De uitdrukking komt beter over in de Groot Nieuws vertaling: "Vastbesloten ging Hij op weg naar Jeruzalem." Meer wordt gezegd dan alleen in de richting Jeruzalem gaan: de Here gaat daarheen wetende wat moet geschieden en met vastberadenheid alles te doen wat de Vader van Hem vraagt.
Evenals de schrijver van Psalm 16, gaat Jezus zijn dood tegemoet met vol vertrouwen op de Here: "Ik stel mij de HERE bestendig voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet" (Psalm 16:8). Datzelfde vertrouwen dat er geen macht in hemel of op aarde bestaat, die de macht heeft iemand, tegen zijn eigen wil, van de liefde van Christus te scheiden, kent ook Paulus:
"Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt, wie zal veroordelen?" (Romeinen 8;33-34). De apostel verplaatst de strijd tot een gerechtsgeding. Dat doet de Knecht evenzo. "Hij is nabij, die mij recht verschaft; wie wil met mij een rechtsgeding voeren? Laten wij samen naar voren treden. Wie zal mijn tegenpartij in het gericht zijn? Hij nadere tot mij. Zie, de Here HERE helpt mij, wie zal mij dan schuldig verklaren? Zie, zij allen vergaan als een kleed, de mot zal ze verteren" (Jesaja 50: 7 -9).
Inderdaad. Toen de Knecht voor de rechters in Israël stond hebben zij gezegd: "Hij is des doods schuldig" en uit angst voor wat anders zou gebeuren willigde Pilatus, de Romeinse stadhouder en hoogste rechtsinstantie, dit vonnis in. Maar door de Knecht drie dagen later uit de doden te wekken en Hem te bekronen met eeuwig en verheerlijkt leven stelde God Hem in het gelijk.
En waar zijn nu Herodes en Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israël die verantwoordelijk waren voor Jezus' kruisiging? Zoals Jesaja had voorzegd, zijn zij voor eeuwig als een kleed vergaan, verteerd als door een mot. •
Met de Bijbel in de hand

++

Vindt ook

Een man die de geschiedenis van het mensdom veranderde

Het begin van Jezus #2 Aller Begin
Het begin van Jezus #3 Voorgaande Tijden
Het begin van Jezus #6 Beloften van innerlijke zegeningen
Het begin van Jezus #7 Een Nieuwe Adam, zoon van Abraham
Het begin van Jezus #8 Beloofde Gezalfde zoon van God
Het begin van Jezus #13 Een te komen mens
Jezus van Nazareth #2 De zoon van Maria
Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God
Jezus van Nazareth #4 Die geen zonde gedaan heeft
Jezus van Nazareth #5 Zijn Unieke persoonlijkheid
Jezus van Nazareth #6 Zijn unieke macht
Jezus van Nazareth #7 Zijn Leven van gebed
De Knecht des Heren #1 De Bevrijder
De Knecht des Heren #2 Gods zwaard en pijl
De Knecht des Heren #4 De Verlosser
De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant
Dienaar van zijn Vader
De Leidsman van geloof
Zalving van Christus als profetische repetitie van de begrafenisrituelen
Zoenoffer
Niemand heeft zulk een grote liefde als hij die zij leven gaf voor zijn vrienden
Jezus moest sterven
Achtergelaten aan een paal tot in de dood
Waarom vast houden aan het kruisbeeld
Kruisen en Iconen stukslaan
Zweeds theoloog vindt in historische geschriften dat Jezus niet aan een kruis stierf
Een Messias om te Sterven
Jezus drie dagen in de hel
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #2 Te Doen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #3 Zoals Jezus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #5 Verblijven in Christus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #6 Samenhoren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #7 Adverteren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #8 Omgang met Leerstellingen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #9 Omgang met anderen
Christus kennen is zin geven aan het leven
Niet gebonden door labels maar vrij in Christus
Ongelovige Thomassen, Jezus en zijn God

Friday 6 February 2009

Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God

D
E betekenis van de verslagen in de evangeliën van Mattheüs en Lucas over Jezus' geboorte zijn niet te over­schatten. Evenals wij van de evangeliën afhankelijk zijn voor onze kennis van de wijze waarop Jezus is gestorven, zo zijn deze boeken de enige bron die we bezitten van de wijze waarop Hij de wereld is binnengekomen.

Paulus schreef in zijn Filippenzen­brief dat jezus Zich had 'leeg' gemaakt. Deze woorden hebben aanleiding gegeven, vooral gedurende de laatste honderdvijftig jaar onder Duitse en Engelse theologen, tot een dispuut of zij betrekking hebben op Jezus' ge­boorte. Sommige menen dat Jezus' le­ven als Mens op aarde alleen te verkla­ren is als het gevolg van het 'afleggen' van zijn goddelijke attributen van al­macht, alomtegenwoordigheid en al­wetendheid. Het woord 'afleggen' is al op zichzelf vreemd, want het lijkt dan alsof wat iemand in wezen is, te verge­lijken zou zijn met een kleed of omhul­sel, dat afgedaan kan worden terwijl de persoon zelf zijn identiteit bewaart.

Men noemt deze zienswijze 'keno­sis'-, een term die afgeleid is van het Grieks woord kenoO (leeg maken) in Filippenzen 2:7, en dat betekent 'het afstanddoen van of de vernietiging van de goddelijkheid van Christus bij zijn menswording'. Deze verklaring is het gevolg van toenemende kennis van psychologie en in het licht daarvan van de verwerping van het dogma van twee naturen. Men vindt de voorstelling totaal irreëel dat Jezus uit twee naturen bestond, zijn Godzijn en zijn menszijn, onvermengd en onveranderd naast elkaar en dat zij tegelijk ongedeeld en ongescheiden van elkaar waren. Dat is, wordt gezegd, geen levend Mens maar een dood dogma, het produkt van speculatief, metafysisch denken, dat de Schrift totaal vreemd is.

Deze zienswijze stelt Jezus' komst in de wereld als zijn eigen daad. Hij laat zijn goddelijkheid achter om naar de wereld te komen als Mens. Als dit waar zou zijn dan was dit het voornaamste in een verslag van zijn 'geboorte'. In de verslagen in Mattheüs en Lucas echter is met geen enkel woord hierover ge­rept. Zijn geboorte, zoals bij alle andere geboorten, is een verwekkingsdaad, hier de daad van de Vader. "De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschadu­wen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden" (Lucas 1 :35). Evenmin als in alle andere geboorten is er plaats voor enig initiatief van het Kind.

Bovendien is er geen plaats in de Schrift waar Jezus' komst gezien wordt als zijn daad. Verreweg de 
meest rede­lijke verklaring van Jezus' zeIfontledi­ging in Filippenzen 2 is dat dit een van een aantal zinspelingen in deze passage is op de Knecht in het boek Jesaja, en betrekking heeft op de profetie dat Hij zijn ziel, of leven, zou uitgieten in de dood (Jesaja 53: 12). De woorden wijzen naar zijn vrijwillige offerdood waarbij zijn bloed, zoals Hij bij de instelling van het Avondmaal zei, "vergoten wordt tot vergeving van zonden" (Mattheus 26: 28). Dit wordt bevestigd door Paulus' beroep op Jezus' bereidwilligheid Zich op te offeren, als een voorbeeld voor anderen. Op dergelijke wijze heeft Petrus de zelfopoffering van de Knecht in Jesaja 53 voor ogen als hij zegt dat "Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden" (1 Petrus 2:21). Afstand doen van goddelijke eigenschappen kan toch geen voorbeeld zijn voor Christus' volgelingen! I

Er is slechts één andere Schrift­plaats waarin men gewoonlijk bewijs meent te vinden voor deze 'kenosis'. In zijn aansporing aan de gemeente te Corinthe geld in te zamelen ten bate van de armen te Jeruzalem, verwees Paulus weer naar Christus' voorbeeld:
"Gij kent immers de genade van onze Here Jezus Christus, dat Hij om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij door zijn armoede rijk zoudt worden" (2 Corinthiërs. 8:9). Dus was Jezus tegelijkertijd rijk en arm, niet achtereenvolgens. Paulus zegt hetzelf­de in deze brief met betrekking tot zichzelf: "als arm, maar velen rijk ma­kend; als niets hebbend en toch alles bezittend" (2 Corinthiërs 6: 10). jezus' armoede bestond niet in zijn Menszijn maar in zijn vrijwillige dienstbaarheid onder zijn volk, als gevolg waarvan Hij van de aalmoezen van anderen leefde en maar al te vaak niet wist waar Hij de komen­de nacht zijn hoofd neer zou kunnen leggen (Mattheus 8:20).

Volgens de verklaring van Gabriël is Jezus van zijn geboorte af Gods eniggeboren Zoon. Er is dus geen sprake van een Mens die God is geworden of van adoptionisme. Wat zijn Zoon zijn betekent is alleen na te gaan in zijn leven zoals dit in de Schrift geopenbaard is. Al de eigenschappen die we daar in de Mens Jezus zien, hoe lang de lijst ook mag zijn, zien we ook in andere mensen. De apostelen schrijven zijn wonderen niet toe aan een bijzonder vermogen dat in Hem aangeboren was, maar aan de Vader. "Jezus, de Nazoreeër, een man, u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft" (Handelingen der apostelen 2:22). " ... Jezus van Nazareth, hoe God Hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen ... want God was met Hem" (Handelingen der apostelen 2:38). Omdat Jezus van oorsprong uniek is, hadden de apostelen geen exacte term ter beschikking om Hem te noemen. Onder leiding van de Geest hebben zij Hem nooit de 'Godmens' genoemd en bijna altijd geven ze de voorkeur aan Mens of Man en niet God. Behalve de bovengeciteerde passage in Handelingen 2, waar 'man' de vertaling is van 'anër' (een man in tegenstelling met een vrouw), gebruikt Paulus het woord 'anthrÖpos' (mens): "Hij zal de aardbodem rechtvaardig oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft" (Handelingen der apostelen 17:31). In een passage waar Paulus Jezus be-schouwt als de middelaar tussen God en mensen, noemt Hij hem weer een mens: "Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus" (1 Timotheus. 2:5). We mogen Jezus dus niet plaatsen in de ons beken de categorie van God en evenmin van een normale mens. Hij is de eniggeboren Zoon van God die na zijn opstanding uitermate verhoogd en verheven werd.

Jezus' besef van zijn zoonschap

Op de leeftijd van twaalf jaar ging Jezus met jozef en Maria naar Jeruzalem om het Paasfeest te vieren. Wellicht was dit de gelegenheid waarbij Jezus de formele verantwoordelijkheid op Zich nam, als een Israëliet gehoorzaam te zijn aan de wet door Mozes gegeven. Hij liet toen zijn besef zien dat Hij Gods Zoon was met de woorden:
"Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?" (Lucas 2:49). Het is best mogelijk dat kort daarvoor Maria Hem het geheim van zijn wonderbaarlijke geboorte verteld had. Het is ook niet onmogelijk dat God bij die gelegenheid tot Hem gesproken heeft, als lang daarvoor tot de jonge Samuël. Zeker is dat zelfs op die leeftijd Jezus Zich bewust was van zijn unieke relatie tot God.

De woorden die bij Jezus' doop achttien jaar later uit de hemel klonken, getuigden van deze relatie. "Gij zijt mijn Zoon, in U heb Ik mijn welbehagen" (Lucas 3:22). Ook Johannes, die Jezus gedoopt had, hoorde die woorden en zag in de nederdalende duif het zichtbare teken van de schenking van de kracht van Gods Geest zonder mate. Hij vertelde zijn discipelen wat hij gehoord en gezien had en conclu­deerde: "Ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is" (Johannes 1:34).

De evangeliën stellen ons in staat sommige van de invloeden in Jezus' leven op aarde te kennen die voor zijn besef van zoonschap belangrijk waren.

In de eerste plaats heeft de Vader tot Hem gesproken als tegen niemand anders. Er staat van Mozes geschreven, dat de Here van aangezicht tot aangezicht tot hem sprak, "als iemand spreekt tot zijn vriend" (Exodus 33). In dat opzicht was Mozes uniek onder alle profeten. "Zoals Mozes, dien de HERE gekend heeft van aangezicht tot aangezicht, is er in Israël geen profeet meer opgestaan" (Deuteronomium 34: 10). Hij was de voorbode van een nog grotere Profeet, wiens komst God aan Mozes had beloofd. "Een profeet zal Ik verwekken uit het midden van hun broederen, zoals gij zijt; Ik zal mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal alles tot hen zeggen, wat Ik hem gebied" (Deuteronomium 18).

Wat de Vader tot Jezus gesproken heeft, niet als een Vriend, maar als tot zijn eniggeboren Zoon, wordt ons niet verteld. Doch over het feit op zich heeft Jezus wel op ondubbelzinnige wijze gesproken. "Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, die Mij heeft gezonden, heeft zelf Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen moet ... Wat Ik dan spreek, spreek Ik zó, als de Vader Mij gezegd heeft" (Johannnes 12:49).

In de tweede plaats had Jezus van zijn doop af de kracht van Gods Geest zonder mate altijd tot zijn beschikking. Hij hoefde alleen het genezende woord te spreken en het wonder gebeurde. Maar dit vermogen bezat Hij niet in Zichzelf als een innerlijke krachtbron. Jezus mocht gebruik maken van de levende kracht van zijn Vader om wonderen te verrichten. We mogen veronderstellen dat dit bijzonder voorrecht zijn besef dat Hij Gods Zoon was versterkt heeft.

In de derde plaats was het Jezus' gewoonte Zich terug te trekken uit het gezelschap van zijn discipelen om soms hele nachten door te brengen in ge­bed. Weinige van zijn gebeden zijn in de evangeliën bewaard. Die in de hof te Gethsemane verwoorden zijn zielestrijd. Het gebed daarvoor, aan het eind van de Paschaviering, zal zeker beïnvloed zijn door de aanwezigheid van de discipelen, want zij hebben een grote plaats daarin. Mogen wij niet ge­loven dat Jezus' kennis van zijn Vader verdiept en verrijkt werd door de ervaring van gebeden en gemeenschap?

Jezus' constante besef van zijn unieke oorsprong en status komt dikwijls tot uiting als Hij spreekt van Zichzelf als de Zoon Gods en van God als "mijn Vader". Zulke uitdrukkingen komen veelvuldig voor in het evangelie naar Johannes, maar Jezus' getuigenis van Zichzelf is niet minder duidelijk in de andere evangeliën. Mattheüs en Lucas vertellen ons hoe Jezus, na een uitroep van dank in gebed, zei: "Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren" (Mattheus11 :27). Zowel de uniciteit van Christus' Persoon als de eniggeboren Zoon van God als zijn heilbrengende betekenis voor anderen, hebben hun overeenkomst in Jezus' gebed in het vierde evangelie: "Dit nu is het eeuwig leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt" (Johannes 17:3).

We mogen dus concluderen dat in de grond van zijn bestaan, in zijn inner­lijk wezen, Jezus zowel de Zoon van God was als de Zoon van Maria, en daarom zowel een goddelijke als een menselijke Persoon. Maar hoe veel verder brengen zulke definities ons tot een beter begrip van wie Hij was? Be­invloed als zij was door Griekse begrip­pen en denkwijzen, kwam er in de kerk van de vierde eeuw een splitsing over de kwestie of Jezus' wezen identiek of alleen gelijk was aan de Vader. Maar wat verstaat men onder dit abstracte, metafysisch begrip? De evangelisten en andere schrijvers van het Nieuwe Testament gebruiken een andere taal en gaan niet in op zulke kwesties, niet omdat zij onderontwikkeld waren, maar omdat de Geest van Christus, de beloofde Parakleet, die hen in de waarheid leidde, liever de aandacht vestigde op de zichtbare gevolgen van de komst van de Zoon van God, zijn openbaring van zijn Vaders karakter, dan op onbegrijpelijke definities van zijn Persoon. De apostel Johannes, die Jezus wellicht beter dan wie ook kende, sprak voor vele anderen toen hij, terugziende op Jezus leven op aarde, schreef: "wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waar­heid" (Johannes 1: 14). •

I. Zie de uitvoerige uitleg van Filippenzen 2:5-1 I in het boekje: De nederigheid van Christus.


  - Met de Bijbel in de hand 


+

update

Vindt ook
http://christadelphianworld.blogspot.com/2008/12/de-geboorte-van-jezus-christus-was-als.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/de-knecht-des-heren-5-de-gezalfde-gezant.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/wereld-waarheen-3-de-wortelscheut-van.html 
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/de-knecht-des-heren-4-de-verlosser.html 
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/jezus-van-nazareth-4-die-geen-zonde.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/01/jezus-van-nazareth-1-jezus-geboorte.html 
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/jezus-van-nazareth-5-zijn-unieke.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/jezus-van-nazareth-6-zijn-unieke-macht.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/jezus-van-nazareth-7-zijn-leven-van.html
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/02/wie-zijt-gij-here.html 
http://christadelphianworld.blogspot.com/2009/01/vervloekt-is-de-aan-de-paal-gehangene.html

Thursday 5 February 2009

Jezus van Nazareth #2 De zoon van Maria

voorgaand Jezus van Nazareth #1 Jezus Geboorte
A
LS gevolg van zijn unieke geboorte had Jezus de maagd Maria als moeder en de Schepper van hemel en aarde als Vader. De gevolgen hiervan zijn te zien in zijn leven op aarde. Alvo­rens in te gaan op de unieke Persoon van Gods eniggeboren Zoon, zoals dit in de vier evangeliën te aanschouwen is, willen wij de aandacht richten op het leven van Jezus als Mens, geboren uit de maagd Maria.

Bij zijn geboorte had Maria kunnen zeggen, wat Adam van Eva zei: "Dit is nu been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees" (Genensis 2:23). Als zij terugzien op Jezus' leven op aarde zijn de schrijvers van het Nieuwe Testament expliciet: "Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen" (Hebreeën 2: 14).

Er is nergens in de evangeliën enige suggestie dat men Jezus anders be­schouwde dan als een Mens. Zowel zijn discipelen als zijn vijanden schreven zijn wonderen toe aan bovennatuurlijke invloed. In zijn rede op de Pinksterdag beschreef Petrus Hem met de woorden: "Jezus, de Nazoreeër, een man, u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft" (Handelingen der apostelen 2:22). Hij gaf dezelfde verklaring van Jezus' wonderen in zijn toespraak in het huis van Cornelius: "want God [die Hem gezalfd had] was met Hem" (Handelingen der apostelen 10:38). Jezus maakte als jongen dezelfde ontwikkeling van lichaam en geest door als andere adolescenten. "En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen" (Lucas 2:52).

Na zijn vasten in de woestijn had Hij honger; na veel lopen was Hij ver­moeid. Zo uitgeput kon Hij zijn dat een hevige storm Hem niet uit zijn slaap wakker maakte. Na zijn geseling had Hij de kracht niet om de kruispaal te dragen. Bij zijn kruisiging kende Hij een intense dorst en verlangde een drank. Zijn aardse leven liep met pijn, ver­moeidheid, dood en begrafenis af.

In zijn zielsleven kende Jezus dezelfde emoties als alle andere mensen. Hij is verontwaardigd als de twaalven ouders willen verhinderen hun kinderen tot Hem te brengen; toornig als Hij ziet hoe geldgierigen een markt hebben gebracht in Gods heiligdom. Als Hij merkt hoe het volk te lijden heeft door gebrek aan goede leiders, en als een kudde zonder herders is, is Hij met ontferming bewogen. Hij kan verrast worden door het ongeloof van zijn vroegere dorpsgenoten in Nazareth en verbaasd als een heidense soldaat meer vertrouwen op zijn genezingskracht stelt dan zijn eigen volksgenoten. Het onbegrip van zijn discipelen stelt Hem telkens teleur en Israëls weigering Hem te erkennen als Heiland wekt in Hem bedroefdheid en Hij weent over
Jeruzalem. Hij stelt vragen om informa­tie te winnen: "Hoe lang is het al, dat dit hem overkomt?", "Hoeveel broden hebt gij?" Het enige dat in deze scala van menselijke emoties ontbreekt is berouw, het gevoel van spijt en schuld omdat Hij iets gezegd of gedaan zou hebben. In dit opzicht is Jezus uniek.

Vrij van schuld

Er waren weinigen die Jezus in de drukke en moeilijke dagen van zijn dienstbaarheid onder zijn volk zo goed kende als de man die Hij als voornaam­ste van zijn apostelen stelde. Vele jaren daarna ziet Petrus terug op Jezus' leven op aarde en stelt dit als voorbeeld bij uitnemendheid voor zijn lezers: "die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde" (I Petrus 2:22-23). De taal is ten dele aan een van Jesaja's Knechtprofetieën ontleend, maar de werkelijkheid van Jezus' zondeloosheid is levend in Petrus' herinnering. Hij had Jezus in confrontatie met zijn tegenstanders gezien, die Hem graag zouden hebben beschuldigd van de een of andere overtreding, en hadden Hem horen zeggen: "Wie van u overtuigt Mij van zonde?" (Johannes 8:46). De schrijvers van het Nieuwe Testament zetten Jezus' onschuld tegen de achtergrond van de vele verzoekingen die Hij heeft meegemaakt. "Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze als wij is verzocht geweest"; "Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen" (Hebreeën 4: 15; 2: 18).

De verzoekingen die Jezus tegen het einde van zijn vasten in de woestijn meemaakte, zijn ontstaan blijkbaar met het ontvangen bij zijn doop van de kracht van de Geest zonder mate. Welk mens is er die nooit in de verleiding zou komen zo'n kracht voor een onjuist doel te gebruiken? 'Macht corrumpeert; absolute macht corrumpeert absoluut.' In die tijd van toewij­ding en voorbereiding op zijn openbare dienst onder zijn volk heeft Jezus de wensen van zijn volk in overweging genomen, die Hem in verzoeking zouden brengen. Eens verweet Hij hun dat zij Hem volgden omdat Hij hen met brood had verzadigd. Zij trachtten Hem ook met geweld koning te maken, en vroegen ook een onmiskenbaar teken - "uit de hemel" - dat Hij Israëls Messias was. Het zijn dezelfde verzoekingen waarvoor de Israëlieten gedurende hun woestijnreis zijn bezweken en het is met een woord van zijn Vader uit het boek Deuteronomium dat Jezus alle drie de verzoekingen wist te overwinnen.

Evenals alle andere mensen kende Hij de verlangens en begeerten die het menselijk leven bepalen, die de drijf­veer van het leven zijn, zonder welke een mens apathisch en lusteloos zou zijn. Hieruit, leert Jacobus ons, ontstaat ook de zonde. Vandaar dat er van Je­zus staat geschreven: "Christus heeft Zichzelf niet behaagd" (Romeinen 15:3). Zijn roep: "Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij (Mattheus 16:24) geeft te kennen dat Hij Zichzelf  verloochend heeft, en voordat Hij Zich te Golgotha letterlijk liet kruisigen, zijn eigen wensen en verlangens genegeerd heeft.

Als de zaak anders was geweest, had Jezus zijn volmaakte overwinning niet op één lijn kunnen stellen met de onvolkomen overwinningen van zijn volgelingen, zeggende: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" (Openbaring 3:21).

Waarom Jezus de overwinning heeft behaald terwijl geen enkel ander mens dit heeft kunnen doen, zal in deze studie nader bekeken worden. Maar er mag nu al vastgesteld worden dat verzoekingen, om reëel te zijn, onvermijdelijk de mogelijkheid van falen inhouden. In het geval van Jezus zal dit voor ons haast onmogelijk zijn, maar niet omdat zijn zondeloosheid reeds bij voorbaat vaststond. Wat voor verzoeking is dat, wanneer het onmogelijk is dat een mens faalt? Waar in dat geval is de spanning, de strijd en de aanvechting?

De Zoon des mensen

Wij gebruiken persoonsnamen om gemakkelijk een bepaald persoon aan te duiden. In Israël had een naam ook de functie iets van die persoon te vertellen. Jezus noemde Zichzelf "de Zoon des mensen" (=de zoon van een mens ). Dit komt in poëtisch parallellisme in de Schrift voor als een intensievere vorm van mens'. Bijvoorbeeld: "God is geen man dat Hij liegen zou; of een mensenkind, dat Hij berouw zou hebben" (Numerieken 23: 19); "Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar Hem omziet?"(Psalm 8) Jezus dan, zoals sommigen hebben gedacht, de naam "Zoon des mensen" gekozen om aan te geven dat Hij door en door Mens is, en zijn verbondenheid met andere mensen te benadrukken? Een betere verklaring is dat Hij de naam ontleend heeft aan Daniëls nachtgezicht, waar hij een mensenzoon - zag, die van de aarde tot God in de hemel werd geleid om van Hem regeringsmacht over alle mensen te ontvangen.

Toch is deze heerschappij geworteld in Jezus' Menszijn. Bij de schepping had God gezegd: "Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen ... over de gehele aarde" (Genesis 1:26-27). David overpeinst deze woorden als hij onder de uitgestrekte nachthemel met zijn ontelbare lichtpunten staat en met bewondering denkt aan de verheven taak die God de mens heeft gegeven door al zijn schepsels op aarde onder zijn toezicht te plaatsen. "Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd" (Psalm 8:7).

De apostelen en de schrijver van deze brief aan de Hebreeën zien in deze woorden een profetie van de heerschappij van Christus en de zijnen over "de toekomende wereld": "Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft .. alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen" (Hebreeën 2:5-9; 1 Corinthiërs 15:25-27). Zo beschouwd is Jezus' koningschap geworteld in zijn Menszijn en dit wilde Hij aangeven door Zich "de Zoon des mensen" te noemen. _


Vervolg > Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God

 - Met de Bijbel in de hand

++

vindt ook om te lezen

Een plaats voor een vreemdeling en een vluchteling
Een Groots Geschenk om te herinneren
Een man die de geschiedenis van het mensdom veranderde
Het begin van Jezus #2 Aller Begin
Het begin van Jezus #3 Voorgaande Tijden
Het begin van Jezus #6 Beloften van innerlijke zegeningen
Het begin van Jezus #7 Een Nieuwe Adam, zoon van Abraham
Het begin van Jezus #8 Beloofde Gezalfde zoon van God
Het begin van Jezus #13 Een te komen mens
Jezus van Nazareth #1 Jezus' geboorte
Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God
Jezus van Nazareth #4 Die geen zonde gedaan heeft
Jezus van Nazareth #5 Zijn Unieke persoonlijkheid
Jezus van Nazareth #6 Zijn unieke macht
Jezus van Nazareth #7 Zijn Leven van gebed
De Knecht des Heren #1 De Bevrijder
De Knecht des Heren #2 Gods zwaard en pijl
De Knecht des Heren #3 De Gewillige leerling
De Knecht des Heren #4 De Verlosser
De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant
Wereld waarheen #1 Terug naar Egypte
Dienaar van zijn Vader
De Leidsman van geloof
Zalving van Christus als profetische repetitie van de begrafenisrituelen
Zoenoffer
Niemand heeft zulk een grote liefde als hij die zij leven gaf voor zijn vrienden
Jezus moest sterven
Jezus stervensdag
Achtergelaten aan een paal tot in de dood
Waarom vast houden aan het kruisbeeld
Kruisen en Iconen stukslaan
Zweeds theoloog vindt in historische geschriften dat Jezus niet aan een kruis stierf
Indien God Zijn eigen wil niet heeft
Een Messias om te Sterven
Vergieten van Bloed, een Oud en een Nieuw Verbond
Jezus drie dagen in de hel
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #2 Te Doen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #3 Zoals Jezus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #5 Verblijven in Christus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #6 Samenhoren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #7 Adverteren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #8 Omgang met Leerstellingen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #9 Omgang met anderen
Christus kennen is zin geven aan het leven
Niet gebonden door labels maar vrij in Christus
Ongelovige Thomassen, Jezus en zijn God
Hermeneutiek om uit te dragen #8 Tegenspraak
Filippenzen 1 – 2
Gnostiek, Judas evangelie, bijbelonderricht, zoon van God
Want het is geen leeg woord
Mogelijkheid tot leven

Wednesday 4 February 2009

Wie zijt Gij, Here?

V
ERBIJSTERING en verbazing zijn te horen in de wedervraag van Paulus, nadat een Gestalte boven hem met verblindende heerlijkheid is verschenen en hem de vraag stelt: "Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?" Hij is op reis naar Damascus om met geweld de volgelingen van Jezus van Nazareth van hun dwaalspoor af te brengen. Zijn doel is deze ketterse sekte van de Nazorenen uit te roeien. Toch kan hij ge­durende de dagenlange reis daarheen het gezicht van de stervende Stefanus niet uit zijn gedachten zetten. Met de blinde rechtzinnigheid en onverdraagzame ijver van een jonge zeloot, een Farizeeër van de Farizeeën, had hij ingestemd en meegeholpen bij zijn steniging. Nu ziet hij steeds opnieuw dat gelaat, met zijn opgeslagen ogen, en hoort hij de kreet van bewondering:

"Zie, ik zie de hemel geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods". Nu weet hij zelf wat Stefanus had gezien, want hetzelfde visioen is nu ook aan hem verschenen.
"Wie zijt Gij, Here?" Een retorische vraag was deze niet, eerder een uiting van onthutsing. Dat beeld van Jezus, dat hij zich de afgelopen tijd met zijn geloofsgenoten had gevormd, valt nu ineens in duigen als een verpletterde illusie. Maar als die eerste, ingrijpende schok, dat Jezus van Nazareth levend in de hemel is, voorbijgaat, heeft Paulus als geleerde rabbi, jarenlang opgevoed door de beroemde Gamaliël, en daardoor doorkneed in de Schrift, uit zijn kennis kunnen putten in een poging een waar beeld te construeren.

We mogen ons voorstellen hoe hij, gedurende de drie dagen van duister­nis, voordat Ananias tot hem kwam om hem te dopen, steeds gedacht heeft aan wat Israëls profeten over de Messi­as en Heiland van zijn volk hadden ge­zegd. Hij had niet het voorrecht ge­kend van de twee Emmaüsgangers, aan wie de opgestane Here in een andere gedaante was verschenen, om uit te leggen "wat in al de Schiften op Hem betrekking had" (Lucas 24:27). En ook niet de dergelijke ervaring van de ande­re apostelen tegen wie Christus zei:
"Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden", met als gevolg dat Hij hun verstand opende, zodat zij de Schriften begrepen (Lucas. 24:44). Toch heeft ook hij later de hulp van Christus ontvangen om hem te helpen zijn sterven en opwekking "naar de Schriften" te verkondigen en heeft hij met stelligheid kunnen schrijven dat hij zijn evangelie niet door mensen heeft ontvangen, "maar door openbaring van Jezus Christus" (Galaten 1: 12).
"Wie zijt Gij, Here?" Toen Jezus op aarde was waren de gemoederen over de kwestie van zijn Persoon sterk verdeeld. "Deze is waarlijk de profeet. Anderen zeiden: Deze is de Christus; weer anderen zeiden: De Christus komt toch niet uit Galilea? .. Er ontstond dan verdeeldheid bij de schare om Hem" (Johannes 7:40-44).

Verschil van mening in de gemeente

 Na zijn opstanding en hemelvaart en de verkondiging hiervan door zijn apostelen ging het redetwisten door. Zelfs in de gemeenten, waarin iedereen in Hem geloofde, was er verschil van mening aangaande zijn oorsprong, status en persoon. De schrijver van de brief aan de Hebreeën waarschuwt zijn lezers voor afwijking van het geloof dat hun op betrouwbare wijze is doorge­geven: "Laat u niet medeslepen door allerlei vreemde leringen" (Hebreeën 13:9). De uitvoerige Schriftcitaten waarmee hij zijn brief begint, als bewijs dat Christus "zóveel machtiger is geworden dan de engelen als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft" (I :4), geeft te kennen dat er onder zijn lezers Joden waren die hierover anders dachten.

In zijn brief aan de gemeente te Colosse, waarschuwt Paulus voor een dwaalleer die Joodse trekken vertoont - sabbatviering, ascese en engelenverering. Hij legt als in geen andere brief uit hoe verheven de plaats van Christus in Gods heilseconomie is als het Beeld van God, de Eerstgeborene uit de doden, in Wie het God behaagd heeft in volheid te gaan wonen. Hij waarschuwt gelovigen tegen waarde hechten aan praktijken die "in overeenstemming zijn met de overlevering der mensen". Alleen in Christus is verlossing te vinden: "in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk, en gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht" (Col. 2:9-10).

Als Joodse christenen geneigd waren in hun begrip van Christus' verhevenheid te kort te schieten, was de tendens in de Griekse gemeenten het tegenovergestelde. Paulus verwijt de gemeente te Corinthe: "Want indien de eerste de beste een andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt ... dan verdraagt gij dat zeer wel" (2 Corinthiërs 4). Hieruit blijkt dat er christenen waren die uiteenlopende opvattingen hadden omtrent de persoon van Christus en iemand predikten die nooit werkelijk heeft bestaan maar slechts een beeld was, ontsproten in het menselijke brein.

De antichrist

In zijn afscheidsrede aan de oudsten te Efeze waarschuwde Paulus voor valse leraars in de gemeente: "uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de disci­pelen achter zich aan te trekken". Hoe waar hij gesproken had blijkt uit de brieven van Johannes enkele tientallen jaren later. Hij strijdt tegen de invloed van een groep die blijkbaar uit deze gemeente van Efeze is getreden en die tracht door huisbezoek andere leden tot hun zienswijze over te halen. Johannes noemt ze valse profeten en misleiders. Zij propageren een andere opvatting van de Zoon van God en daarom bestempelt de apostel de beweging als 'antichrist'. Hierbij is geen sprake van een opzettelijk vijandige gezindheid tegen Christus. 'Anti' kan betekenen niet alleen 'tegen', maar ook 'tegenover' of 'in plaats van', zoals te zien is in het eerste voorval in het Nieuwe Testament: "Archelaüs was koning in de plaats van (anti) zijn vader". De voorstanders van deze leer propageerden een andere Jezus tegenover en i.p.v. de historische Persoon die de apostelen hadden gepredikt en die wij ontmoeten in de vier evangeliën, een Christus dus die buiten de menselijke verbeel­ding nooit heeft bestaan. Onder de invloed van hun vertrouwde Griekse filosofie verwierpen ze het geloof dat de Zoon van God een Mens van vlees en bloed was, verwekt door de heilige Geest en geboren uit de maagd Maria. Zo ver we nu kunnen nagaan leerden zij dat bij Jezus' doop de Zoon van God neerdaalde uit de hemel en woonde in Hem tot kort voor zijn kruisdood vandaar de kreet: "Waarom hebt Gij Mij verlaten?" Hij kwam dus alleen met het doopwater en niet met bloed, als een mens van vlees en bloed. Johannes schrijft: "iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist" (1 Johannes 3:3).

Christologie in de kerk

De Nieuwtestamentische schrijvers geven blijk, zoals we zouden verwachten, van een sterke relatie met Christus. Hij is hun Heer, die voor hen is gestorven, opgewekt en verhoogd, en zij leven nu in zijn dienst. Zij hebben ook belangstelling in de relatie tussen de Vader en de Zoon, en deze is voor hen doordrongen van zulke ethische waarden als de liefde en de eerbiedige houding van de Zoon. Zij belichten Gods liefde voor Christus. Zij vertellen ons hoe God de volkomen gehoorzaamheid van zijn Zoon beantwoord heeft door Hem uit de doden op te wekken en Hem te verhogen en verheerlijken. Zij komen telkens terug op Christus' liefde en eerbied voor zijn Vader, zijn allesbepalende besef van de opdracht die Hij moet uitvoeren, zijn liefdevolle onderdanigheid, zijn vertrouwen op God in zijn gebeden. Zij wijzen kortom de weg waarlangs ook wij, met de vier evangeliën in onze handen en met hen als gids, tot toenemende kennis en inzicht mogen komen van de relatie tussen Vader en Zoon en de waarheid Ieren van Jezus' woorden in gebed: "Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt".

Helaas zijn de bisschoppen in de kerk van de eerste eeuwen, die maar al te vaak in de Griekse filosofie waren opgeleid, een andere weg ingeslagen. In plaats van deze vruchtbare ethische benadering hebben ze eeuwenlang de relatie tussen de Vader en de Zoon gezien als een metafysische kwestie, die op te lossen was met begrippen ontleend aan de Griekse denkwereld. Dit is in klein bestek te illustreren in hun gebruik van metafysische termen in hun nu verouderde filosofie.

De term logos in het Nieuwe Testament is het woord Gods, de scheppende bevelen waardoor Hij de wereld schiep en zijn levenbrengende, lichtverspreidende boodschappen door profeten en apostelen en vooral door de allergrootste profeet in werk en woorden, Christus Jezus. Deze bete­kenis van logos is vooral te zien in de proloog op het vierde evangelie.

Voor de Griekse filosofen - en dus ook de kerkelijke apologeten - had lo­gos al lang de metafysische betekenis van de wereld rede waardoor alles tot stand is gekomen. Het was een kosmi­sche term gebruikt door heidense filo­sofen om de orde in het heelal te verklaren en komt met deze betekenis nergens in het Nieuwe Testament voor. Toch hebben theologische filosofen in de tweede en derde eeuw, als Justinus en Tertullianus, deze term uitvoerig gebruikt om zowel het ontstaan in voorwereldlijke tijden van de Zoon van God te verklaren als zijn metafysische relatie met de Vader te definiëren. De vraag van de Naämathiet Zofar aan Job was slechts van retorische aard, want hij kon rekenen op de instemming van zijn gesprekspartners:
"Kunt gij de geheimen Gods doorgronden, de Almachtige doorgronden ten einde toe?" (Job 11 :7). Toch meenden de met Griekse filosofie opgeleide bisschoppen daarin het nodige gereed­schap ter beschikking te hebben om de Persoon van de Vader en de Zoon te verklaren. Zodoende hebben ze zich begeven op terrein waar de apostelen ons voor waarschuwen. Door haar wijsheid, schrijft Paulus, heeft de wereld God niet gekend. Hij waarschuwt voor de verderfelijke invloed van menselijke wijsbegeerte en vleselijke denkspeculaties (Colosensen. 2:8). Opvallend is dat de apologeten gewoonlijk de door God gegeven verslagen van de komst van Gods Zoon in de evangeliën van Mattheüs en Lucas negeren.

Nog een andere term uit het arse­naal van Griekse filosofie die de kerke­lijke theologie vaak gebruikt, is 'natuur', oftewel 'substantie'. De vrucht van deze speculaties is te zien in de leer van de 'twee naturen', die door de eeuwen heen aanvaard werd maar die door velen in deze tijd verworpen wordt als in strijd met onze opvatting van persoonlijkheid. Een hedendaagse reformatorische theoloog beschrijft deze poging met begrippenmateriaal uit het heidendom de Persoon van Jezus te definiëren: 'ten aanzien van Jezus beleden zij, dat zijn twee naturen, zijn godzijn en zijn menszijn, onvermengd en onveranderd naast elkaar bleven bestaan en dat zij tegelijk ongedeeld en ongescheiden van elkaar waren. Wie het begrijpt, mag het verklaren.' I

Zo ging het ook met een andere metafysische term, 'wezen'. De grote strijd te Nicea was of Christus' 'wezen' identiek of alleen gelijk was aan die van God. Dezelfde theoloog meent dat hierdoor de bisschoppen tot het absurde hun toevlucht hebben genomen. 'Zij schoven de beelden ineen tot een onherkenbare warboel. Zij stapelden woorden op elkaar. Hoewel de Grieken een taalcultuur kenden van hoog niveau en gehecht waren aan logica, stamelden zij nu maar wat. Eén is drie; drie is één. "Eeuwig is de Vader, eeuwig is de Zoon, eeuwig is de Heilige Geest en toch zijn zij niet drie eeuwigen maar één eeuwige". Wie het snapt mag het uitleggen.' 

Wat is men hiermee mijlenver ver­dwaald van de Mens van Nazareth en van de kennis van Hem die ons een nieuwe en uiterst zinvolle relatie kan geven, die het leven verrijkt als we leren dagelijks met Hem te wandelen, uitziende naar de dag wanneer Hij zal verschijnen! _
A. Jelsma, De vergeten kerk. p. 71,74.

 - Met de Bijbel in de hand