Showing posts with label paulus. Show all posts
Showing posts with label paulus. Show all posts

Friday 16 July 2010

Oude afbeeldingen apostelen gepresenteerd

Oude afbeeldingen apostelen gepresenteerd

Oude afbeeldingen apostelen gepresenteerd


De oudste, tot nu toe bekende afbeeldingen van apostelen dateren uit de tweede helft van de vierde eeuw. Het Vaticaan toonde gisteren voor het eerst afbeeldingen van Petrus, Paulus, Johannes en Andreas die met de nieuwste technologieën onder een dikke kalklaag vandaan zijn gehaald.

De afbeeldingen zijn aangebracht op het plafond van het graf van Sint Thecla in Rome. Onder deze stad bevinden zich talloze catacomben: ondergrondse graven van christenen.

Vorig jaar maakte het Vaticaan al bekend de afbeelding van de apostel Paulus te hebben gevonden. Nu blijkt dat het graf meerdere afbeeldingen van apostelen bevat. Een groot deel van de muren en het plafond zijn daarnaast versierd met afbeeldingen die verwijzen naar het Oude Testament.

De afbeeldingen waren verdwenen onder een dikke laag kalk, maar met behulp van de nieuwste lasertechnieken kon dit worden verwijderd, zonder daarbij de onderliggende afbeeldingen te beschadigen. Het resultaat is een haast perfect bewaard gebleven grafkamer.

De afbeeldingen van de apostelen zijn niet alleen bijzonder vanwege hun oudheid, maar ook omdat zij waarschijnlijk ten grondslag liggen aan latere afbeeldingen van deze apostelen.

Het graf van Sint Thecla werd gevonden in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Het is niet open voor het publiek.

Bron: IKON

Bezoek Katholiek Nederland voor enkele foto's van de afbeeldingen

Wednesday 8 July 2009

Beenderen apostel Paulus authentiek

'Botten gevonden in tombe van Paulus'

Recent archeologisch onderzoek bevestigt de overlevering dat het lichaam van de apostel Paulus onder het hoogaltaar van de basiliek van Sint-Paulus-buiten-de-Muren begraven werd. Die verrassende aankondiging deed paus Benedictus XVI zondagavond 28 juni tijdens de slotvespers van het Paulusjaar. De aartspriester van de Romeinse basiliek had bij de start van het Paulusjaar dit onderzoek naar de authenticiteit van de beenderen aangekondigd.


Paus Benedictus XVI zei dat voor het onderzoek een kleine opening werd geboord in de 25 centimeter dikke sarcofaag, die eeuwenlang ongeopend bleef. Later werden fragmenten van de daarin aangetroffen beenderen met de C 14-methode, die ook al voor de datering van de Lijkwade van Turijn gebruikt werd, door wetenschappers gedateerd. De wetenschappers die de herkomst van de beenderen niet kenden, dateerden ze uit de periode van de eerste of tweede eeuw van het christendom. Dit lijkt volgens de paus de unanieme en niet betwiste traditie te bevestigen dat dit de stoffelijke resten zijn van de apostel Paulus. Historici raakten het er eerder al over eens dat er geen twijfel bestaat dat Paulus Rome bezocht en er – net als Petrus – de marteldood stierf. Paulus was een van de eerste volgelingen van Jezus Christus. Rond het jaar 60 na Christus zou hij door de Romeinen zijn onthoofd. Volgens de overlevering werd hij buiten Rome begraven, op de plaats waar later de basiliek Sint-Paulus buiten de Muren werd gebouwd. Pas drie jaar geleden werd in de basiliek het mogelijke graf van de apostel teruggevonden.

Tuesday 24 March 2009

Paulus in de kunst te Dendermonde

Heilige Paulus (notelaar, gepolychromeerd, Antwerpen, 17de eeuw)

Heilige Paulus (notelaar, gepolychromeerd, Antwerpen, 17de eeuw) Bron: Bruikleen F. De Meyer

BRUSSEL (KerkNet) - In de Sint-Pieters- en Paulusabdij van Dendermonde is vanaf vandaag de tentoonstelling 'Paulus in de kunst' te bezoeken. Luc De Saeger brengt er samen met de benedictijnen van Dendermonde een opmerkelijke verzameling kunstwerken samen met als rode draad de apostel Paulus. "In kunst wordt vaak uitgedrukt wat niet met woorden te vatten is", verduidelijkt De Saeger. "En voor Paulus is dit zeker van toepassing. Hij is een moeilijk te vatten persoon. De Handelingen van de Apostelen stellen hem voor als een held en zijn brieven blijven vaak nogal duister."
De tentoonstelling is geen kunsthistorisch overzicht. Ze reiken basisgegevens aan uit Paulus' leven zodat we een betere kijk krijgen op die ene Saulus die zich bekeerde tot Paulus.

(Kerknet)

Saturday 14 February 2009

De Knecht des Heren #4 De Verlosser

De Knecht des Heren

4. DE VERLOSSER (Jesaja 52: 13-53: 12)

EVENALS in de eerste profetie van deze reeks vestigt God de aan­dacht op zijn Knecht met de woorden:
"Zie, mijn knecht". In die eerste profe­tie werd verteld hoe Hij, uitgerust met de Geest van de Here, zijn onder­neming tot een goede afloop zou brengen. De twee daaropvolgende profetieën daar­entegen maakten de grote teleur­stellingen en lijden bekend die Hij zou moeten verd­uren. Er zou re­den zijn om te zeggen: "Tever­geefs heb ik mij afgemat en vruch­teloos mijn kracht gebruikt". Hij zou ­smadelijk behandeld worden.
Maar nu wordt het zegenrijke gevolg van zijn slagen verkondigd met de woorden: "Zie, mijn knecht zal slagen, hij zal oprijzen en hoog, zeer hoog verheven zijn" (Jesaja 52: 13, Wil. vert.).
Deze drievoudige verhoging ziet eerst op zijn opstanding tot leven tot in eeuwigheid, vervolgens zijn hemelvaart om plaats te nemen aan Gods rechter­hand: "Daarom heeft God Hem uitermate verhoogd en Hem de naam bo­ven alle naam geschonken" (Filipenzen 2:9). Ten slotte zal Hij plaats nemen op zijn troon te Jeruzalem als Hij terug naar de aarde komt om als Wereldkoning over allen te regeren.
Voor mensen die de Knecht in zijn vernedering hadden gezien zal deze wending ui­terst verbazing­wekkend zijn. Vol­ken en ook ko­ningen zullen ver­stommen als ze zien hoe de per­soon die zij had­den veracht zo hoog verheven is.
Als hij zijn pro­fetie voortzet gaat Jesaja op deze ver­rassing nader in door te spreken door de mond van een tijdgenoot van de Knecht. Aan­vankelijk wekte het mensonwaardige lijden van de knecht zijn afschuw en hij zag daarin Gods bestraffende kastijding van een zondaar. "Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij heb­ben hem niet geacht .... wij hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte" (53:3-4).

De berouwvolle bekentenis van een tijdgenoot

Met deze profetische woorden ver­tolkt de spreker de afschuw van velen toen zij Jezus van Nazareth zagen, met aan zijn blote lichaam de bloedige litte­kens van zijn geseling, genageld aan het kruis. Inderdaad was Hij van men­sen verlaten. Zijn innerlijke kring disci­pelen hadden hem bij zijn gevangenne­ming in de steek gelaten: "Zij lieten Hem alleen en vluchtten allen" (Marcus 14:50). De toeschouwers zagen het naakte lichaam, hoorden de spot en hoon van de voorbijgangers. Zelfs Gods wet door Mozes had een vloek uitgesproken over iemand die opge­hangen was aan een paal. Hoe zou deze dan de Messias kunnen zijn?

Maar nu dat hij tot inzicht is geko­men geeft de spreker toe dat de indruk die de ellendige toestand van de Knecht op hem maakte, totaal ver­keerd was. Verre van dat zijn lijden en dood veroorzaakt werden door per­soonlijke overtredingen, heeft God de schulden van anderen op Hem gelegd. "Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtighe­den verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing gewor­den. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller on­gerechtigheid op hem doen neerko­men" (v.5-6).

We weten niet of Paulus te Golgo­tha stond onder de andere toeschouwers van Jezus' kruisiging. Een paar jaar later was hij betrokken bij de ste­niging van Stefanus en het is niet onmo­gelijk dat hij ook getuige was van Jezus' kruisiging. In ieder geval zou hij hebben ingestemd met de beslissing van de joodse raad dat Jezus schuldig was aan Godslastering en de dood had verd­iend. Vanwege zijn Farizeese houding zou hij in Jezus "gestalte noch luister" hebben gezien. Dank zij de ontmoeting met de verhoogde Here op de weg naar Damascus zijn de schellen van zijn ogen gevallen.
Paulus is dus een goed voorbeeld van deze toeschouwer die zijn dwaling bekent. Hij gebruikt trouwens de woorden van Jesaja als hij schrijft over de noodzaak het geloof te vestigen" op Hem, die Jezus, onze Here, uit de do­den opgewekt heeft, die is overgele­verd om onze overtredingen en opge­wekt om onze rechtvaardiging".

Jesaja's vooruitziende getuigenis

 Van v.7 af spreekt de profeet blijkbaar niet meer door de mond van een be­rouwvolle tijdgenoot van de Knecht maar voorzegt als profeet de bijzon­derheden van het leed dat op hem is gebracht. De woorden: "Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdruk­ken en deed zijn mond niet open" zijn vooral van toepassing op zijn zwijg­zaamheid onder verhoor en gedurende het wrede geselen dat zijn kruisiging voorafging. De woorden: "Hij is uit verdrukking en gericht weggenomen" geven aan dat hij na zijn verhoor ge­vonnist is met de dood: "hij is afgesne­den uit het land der levenden". Geen dood als gevolg van ziekte dus, maar vanwege een terechtstelling. Ook in dit opzicht anticipeert Jesaja het verslag van de evangelist: "zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen" (Mattheus 27:31). Achter deze daad van mensen schuilt Gods "bepaalde raad en voor­kennis": "om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem geweest".

God zorgt voor zijn begrafenis

Na de dood van de knecht vindt zijn begrafenis plaats. De joodse leidslieden waren wel op de hoogte van Jezus' herhaalde profetie, dat Hij op de derde dag opgewekt zou worden uit de do­den. Hun bedoeling zou zijn Hem de oneervolle begrafenis van een misdadi­ger te bezorgen door zijn lichaam in een algemeen graf te leggen. "Men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in zijn dood". Hun bedoe­ling werd verijdeld door het initiatief van de rijke Jozef van Arimathea, die toestemming van de Romeinse stad­houder, Pilatus, kreeg, om Jezus te begraven in een nieuw graf dat hij, in Gods voorzienigheid, ter beschikking had. Met zijn laatste adem was Jezus' taak voltooid en een verdere vernede­ring wilde de Vader niet. Hij had im­mers "geen onrecht gedaan en geen bedrog is in zijn mond geweest" (v.9). Toen zij onaangenaam verrast werden met Jezus' begrafenis in een nieuw graf gingen de Joodse leiders naar Pilatus toe met het verzoek: "Heer, wij heb­ben ons herinnerd, dat die verleider bij zijn leven gezegd heeft: Na drie dagen word Ik opgewekt. Geef daarom bevel het graf te verzekeren tot de derde dag, anders konden zijn discipelen Hem komen stelen" (Mattheus 28:63-64).

Maar alles wat zij daardoor hebben bereikt was bekendheid te geven aan het feit dat het graf leeg was.
Toen de apostelen terugzagen op de eerste komst van Christus, de eer­ste onaanzienlijke jaren als timmerman in Nazareth, zijn drukke dienstbaarheid als profeet en geneesheer overal in zijn land, de Joodse verwerping van Hem en zijn boodschap, die op zijn kruis­dood uitliep, hebben zij ook in alles de hand van God gezien. Deze daad, die de basis legde waarop een mens verge­ven en verlost kon worden, was zijn genadig initiatief, tot voltooiing ge­bracht door de liefdevolle bereidwillig­heid van zijn Knecht zijn moeilijke op­dracht volkomen uit te voeren. Paulus schreef hierover: "Dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich ver­zoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft, welke im­mers hierin bestaat, dat God in Chris­tus de wereld met Zichzelf verzoenen­de was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen" (2 Corinthiërs 5: 18-19).

Het laatste gedeelte van deze Knechtprofetie schrijft zijn lijden en dood toe aan Gods genade voor ande­ren. Men heeft het aan zijn welgevallen te danken dat de Knecht geleden heeft en een verzoenende dood heeft on­dergaan. De wet van Mozes schreef verscheidene dierenoffers voor, waardoor zonden vergeven konden worden. Een nadenkende Israëliet zou hebben ingezien, dat "het onmogelijk is, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen" (Hebreeën 10:4). Nu stelt de Knecht Zichzelf "ten schuldoffer" voor velen, iets dat nor­maal ondenkbaar zou zijn. Het schuldoffer was in belangrijke opzichten gelijk het zondoffer, maar had ook onder zijn bepalingen voorziening voor vergoe­ding voor schuld.

Als gevolg van zijn offer zal de Knecht, "de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, en hun ongerech­tigheden zal hij dragen" (v. 11). Het woord rechtvaardigen stamt van het gerechtshof af, waar een beschuldigde voor de rechter moest verschijnen. De alternatieven voor hem waren: vrijuit gaan of schuldig worden verklaard. De twee contrasterende woorden komen op tal van Schriftplaatsen tegenover el­kaar voor. De fundamentele rechtsre­gel luidde: "Wie een goddeloze vrij­spreekt en wie een rechtvaardige ver­oordeelt, deze beide zijn een gruwel voor de HERE" (Spreuken17: 15). Bewust van zijn tekortkomingen bad de psal­mist: "Ga niet in het gericht met uw knecht, want niemand die leeft, is voor U rechtvaardig" (Psalm 143).

De vromen in Israël hadden het sterke besef dat God ook hun Rechter was. Niet alleen zou de dag komen wanneer zij voor Gods rechterstoel zouden moeten verschijnen om zijn oordeel over hun leven te horen, maar zij waren zich altijd bewust van zijn doorvorsende ogen. "De HERE woont in zijn heilig paleis, de HERE heeft in de tempel zijn troon; zijn ogen slaan gade, zijn blikken doorvorsen de mensenkin­deren" (Psalm 11:4).

Dank zij de offerdood van de Knecht mogen Gods kinderen voor Hem staan, zowel nu als in de toe­komst, en ondanks hun falen vrij ge­steld worden van zijn straffend gericht. Zij zien in, dat het offer van zijn Knecht niet alleen vergiffenis van hun zonden heeft gebracht, maar ook dat zij door op zijn heilswerk te vertrouwen on­schuldig worden verklaard. Het directe gevolg hiervan heeft Paulus verwoord:
"Wij dan, gerechtvaardigd door het geloof, hebben vrede met God, door wie wij ook de toegang hebben verkre­gen in het geloof tot deze genade, waarin wij staan ... Veel meer zullen wij derhalve, door Hem behouden wor­den van de toorn" (Romeinen 5: 1 e.v.).

Deze profetie eindigt, zoals zij be­gonnen was, met de verheerlijking van de knecht als gevolg van zijn trouwe uitvoering van de taak die hem door God was opgelegd. Hierbij komt het woord 'velen' driemaal voor. Als ge­volg van zijn offerdood zal de knecht velen rechtvaardigen. Volgens een min­der bekende vertaling zullen deze ve­len hem geschonken worden: "Daar­om zal Ik hem deel geven aan de velen, en de talrijken zal hij als buit ten deel ontvangen" (v. 12). De velen aan wie hij gerechtigheid heeft gegeven komen hem als zijn eigendom toe. Volgens een andere profetie in dit deel van het boek Jesaja gaat de Knecht de gevan­genis van het dodenrijk in om de ge­vangenen daaruit te bevrijden en als zijn buit eigen te maken (Jesaja 49:24-25). Dit alles omdat de knecht bereid was zijn levensbloed uit te gieten in de dood en onder zondaars geteld te worden. Het zijn deze 'velen' die Je­zus in gedachten heeft als Hij een extra beker wijn aan de discipelen in de bo­venzaal aanreikt: "Dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden" (Mattheus 26:28). -

Vervolg > De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant
Met de Bijbel in de hand

++
vindt ook
Een plaats voor een vreemdeling en een vluchteling
Een Groots Geschenk om te herinneren
Een man die de geschiedenis van het mensdom veranderde
Het begin van Jezus #2 Aller Begin
Het begin van Jezus #3 Voorgaande Tijden
Het begin van Jezus #6 Beloften van innerlijke zegeningen
Het begin van Jezus #7 Een Nieuwe Adam, zoon van Abraham
Het begin van Jezus #8 Beloofde Gezalfde zoon van God
Het begin van Jezus #13 Een te komen mens
Jezus van Nazareth #2 De zoon van Maria
Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God
Jezus van Nazareth #4 Die geen zonde gedaan heeft
Jezus van Nazareth #5 Zijn Unieke persoonlijkheid
Jezus van Nazareth #6 Zijn unieke macht
Jezus van Nazareth #7 Zijn Leven van gebed
De Knecht des Heren #1 De Bevrijder
De Knecht des Heren #2 Gods zwaard en pijl
De Knecht des Heren #3 De Gewillige leerling
De Knecht des Heren #4 De Verlosser
De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant
Dienaar van zijn Vader
De Leidsman van geloof
Zalving van Christus als profetische repetitie van de begrafenisrituelen
Zoenoffer
Niemand heeft zulk een grote liefde als hij die zij leven gaf voor zijn vrienden
Jezus moest sterven
Achtergelaten aan een paal tot in de dood
Waarom vast houden aan het kruisbeeld
Kruisen en Iconen stukslaan
Zweeds theoloog vindt in historische geschriften dat Jezus niet aan een kruis stierf
Een Messias om te Sterven
Jezus drie dagen in de hel
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #2 Te Doen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #3 Zoals Jezus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #5 Verblijven in Christus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #6 Samenhoren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #7 Adverteren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #8 Omgang met Leerstellingen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #9 Omgang met anderen
Christus kennen is zin geven aan het leven
Niet gebonden door labels maar vrij in Christus
Ongelovige Thomassen, Jezus en zijn God
Hermeneutiek om uit te dragen #8 Tegenspraak
Filippenzen 1 – 2

Monday 9 February 2009

De wederkomst en de eindtijd #3 Let op de Vijgeboom

De wederkomst en de eindtijd
LET OP DE VIJGEBOOM

VROEG in de ochtend van de laatste week van zijn aardse leven liep jezus vanuit Bethanië naar jeruza­lem. Op de weg daarheen zag Hij een vijgeboom, die de aandacht trok omdat hij al in blad was. Er had dan vrucht erop moeten zijn, en om­dat Hij honger had ging Jezus zoeken, maar vond niets.

Dit is precies wat iemand in een van zijn gelijkenissen had gedaan. "Iemand bezat een vijge­boom, die in zijn wijngaard was ge­plant, en hij kwam om vrucht daaraan
te zoeken en vond er geen (Lucas 13:6). Er volgt in dit verhaal een ge­sprek met de tuinman. "Zie, het is nu al drie jaar, dat ik vrucht aan deze vijgeboom kom zoeken en ik vind ze niet. Hak hem om! Waarom zou hij de grond nutteloos beslaan? Hij antwoord­de en zeide tot hem: Heer, laat hem nog dit jaar staan, ik zal er eerst nog eens omheen graven en er mest bij brengen, en indien hij in het komende jaar vrucht draagt, dan is het goed, maar anders, dan moet gij hem omhak­ken."

Na drie jaar vergeefse arbeid bleek de olijfboom Israël onvruchtbaar te zijn. Op de laatste avond zei Jezus tegen de discipelen: "Indien Ik niet de werken onder hen gedaan had, die niemand anders gedaan heeft, zouden zij geen zonde hebben; maar nu heb­ben zij, hoewel zij ze gezien hebben, toch Mij en mijn Vader gehaat" (Johannes 15:24). Daarom had God bepaald dat de natie ten val zou komen. Dat gaf jezus in het zicht­bare teken van het verdorren van de vijgeboom buiten Jeruzalem, op indrukwekkende wijze te kennen.
De profeet Micha had zeven­honderd jaar eerder deze teleurstelling met onvruchtbaar Israël voorzegd. "Wee mij, want het ismij gegaan als bij de inzameling van het ooft, bij de nale­zing van de wijnoogst: geen druif om te eten, geen vijg waarnaar mijn hart begeert" (Micha 7: I). De volgende woorden, die de beeldspraak verkla­ren, geven de verdrietige ervaring van Jezus goed aan: "De vrome is verdwe­nen uit het land en een oprechte is er onder de mensen niet ... Want de zoon minacht de vader; de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; des mensen huisgenoten zijn zijn vijanden" (v.2,6). Jezus citeerde deze laatste woorden als een profetie van de verdeeldheid in Israël over wie Hij was en de betekenis van zijn komst.

Wat de symbolische daad van het vervloeken van de vijgeboom in werke­lijkheid zou betekenen, gaf Jezus een paar dagen later te kennen in een ge­sprek met enkele discipelen. "Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden on­der alle heidenen, en Jeruzalem zal vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn" (Lucas 21 :23-24).

De val van Israël als natie

Niet voor de eerste keer dus zou Jeru­zalem verwoest worden, de tempel in brand gestoken en afgebroken, en het volk uit zijn door God gegeven land gedreven. Maar deze keer zonder de belofte van terugkeer na zeventig jaar maar aan het einde van een periode die niet nader wordt aangegeven: "de tijden der heidenen". Het land zou in het bezit komen, niet van één heidense veroveraar doch vele.

In zijn felle rede gericht tegen de Farizeeën en schriftgeleerden gebruikt Jezus het beeld van een vat die gestadig vol wordt. Door de profeten in Israël te hebben verworpen en vermoord, op dezelfde wijze zelfs de allergrootste Profeet te mishandelen en ook zijn apostelen, waren zij bezig de maat van hun ongerechtigheid tot de lippen te vullen. "Maakt ook gij de maat uwer vaderen vol!" (Mattheus 23:32).
Paulus nam dit beeld over toen hij, in een brief aan de gemeente te Thessalonica naar aanleiding van Joods ver­zet in hun stad, verwees naar het Jood­se ongeloof en hun vijandigheid: "die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste gevolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spre­ken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden vol maken" (1Thessalonicenzen 2: 15-16). Om deze reden zou Gods toorn over hen ko­men.

Het grote teken in de eerste eeuw

Paulus' verkondiging van het evangelie in Thessalonica had, evenals in andere steden, sommigen tot het geloof in Christus en zijn wederkomst gebracht. "Gij hebt u bekeerd van de afgoden tot God, om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten" (1 Thessalonicenzen 1: 10). Paulus' brieven aan deze gemeente laat zien hoe sterk het verlangen naar Jezus' verschijning was. Zozeer dat de ge­meente zeer bedroefd was over enkele leden die sinds Paulus' bezoek overle­den waren en die dus, naar zij meen­den, de heerlijkheid van de eerste ont­moeting met Hem zouden missen. Bovendien had een profeet in de ge­meente blijkbaar verkondigd dat de dag van zijn komst reeds was aangebroken (2 Thessalonicenzen 2:2).

Aangezien de Joodse natie eerst ten val moest komen, mochten gelovigen de wederkomst van de Here toch niet meteen verwachten. Dit voor de hand liggende antwoord op de kwestie wan­neer Christus weer zou verschijnen is, dan het argument dat Paulus gebruikt.


Tegen het einde van zijn leven was aan Gods trouwe dienaar Daniël een engel verschenen, die hem een overzicht gaf van de gebeurtenissen betreffende het volk Israël vanaf zijn eigen tijd onder de Perzische regering tot de dag van de opstanding in de eindtijd. In de loop van deze profetie werd ook de opkomst van de Romeinse macht voorzegd met zijn gevolgen voor Gods volk. Gezien de verstrekkende gevolgen hiervan was het onbegrijpelijk geweest als de engel hieraan stilzwijgend voorbij was gegaan. Paulus dan citeert een deel van deze profetie (Daniël 11:36-39) als een gebeurte­nis die zich moest voltrekken voor de komst van de Here: "eerst moet de afval komen". De afval die zou komen slaat op de Joodse rebellie (want dit is wat het woord 'afval' gewoonlijk bete­kende) met als gevolg dat de Ro­meinse macht de sterke "vestingen" (van Jotapata, Je­ruzalem, Herodi­urn, Machaerus en Masada) zou veroveren. Deze macht zou zich verheffen "tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is" (2 Thessalonicenzen 2:4). De profetie ging in 70 na Chr. in vervulling toen de Romeinse belegering van Jeruzalem eindigde met het in brand steken van de tempel en de oprichting van de heidense heilig­schendende vaandels van Rome op wat Jezus "de heilige plaats" noemde (Mattheus 24: 15).

Het grote teken in de eindtijd


 Evenals dan de verwoesting van Jeruza­lem en de verstrooiing van de Joden over alle landen het teken bij uit­stek in de eerste eeuw was, dat Christus niet met­een terug zou ko­men, zou het her­stel van Israël evenzeer het te­ken bij uitnemend­heid in de eindtijd zijn dat Christus' wederverschijning inderdaad op han­den was. Als dan het verdorren van een onvruchtbare vijgeboom het in­drukwekkende teken van de dood van de Joodse na­tie (maar niet ui­teraard het Joodse volk) zou zijn, evenzeer zou het uitbotten van de bladeren na een lange winter het teken boven alle tekenen zijn van Christus' komst op de wolken des hemels. Dit is dan de voor de hand liggende betekenis van Jezus' woorden in zijn profetie op de Olijfberg. "Leert van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur" (Mattheus 24:32-33).

Het is wanneer wij, terugblikkend op de voorafgaande eeuwen, de brede ontwikkelingen in de wereld in be­schouwing nemen, dat het herstel van de Joden in het land van hun voorvade­ren gezien wordt als een groot won­der. Is er een volk op aarde dat zijn identiteit ondanks vele tegenwerkende gevaren zo goed heeft bewaard als het Joodse volk? Alleen in deze tijd, nu het volk weer een natie wordt, is het ge­vaar van assimilatie in andere landen sterk toegenomen. Hoe zou een volk, waarvan de grote meerderheid voor negentienhonderd jaar in vele landen verstrooid is, toch in het bezit kunnen komen van het land dat God hun voor­vaderen eens gaf? Er zijn inderdaad 'natuurlijke' verklaringen voor het his­torische fenomeen. Maar in dat geval hoe zouden de profeten, en Jezus in het bijzonder, deze ontwikkeling ooit hebben kunnen voorzien?

Dat het volk Israël thans op een verschrikkelijke aanvaring met het Arabische volk in het land en eromheen afstevent, is tegen deze uitleg geen bezwaar. Integendeel: dit is precies wat de profeten in Israël ook hadden voor­zegd. Jeremia begint een reeks profe­tieën over Israëls herstel in de eindtijd met de woorden; "want zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik in het lot van Israël en Juda een keer breng, zegt de HERE, en hen terug­breng in het land dat Ik aan hun vade­ren gegevèn hen, zodat zij het zullen bezitten" (Jeremia 30:3). Hierop wordt dan toegevoegd: "Wee, want groot is die dag, zondèr weerga; een tijd van be­nauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal hij gered worden."

    Israëls benauwdheid ontstaat doordat de wereldvolken tegen het teruggekeerd volk optreden. In de profetieën van Joël en Zacharia wordt telkens gezegd: "Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergade­ren." Tot voor kort zou dit een zeer onverwachte wending zijn geweest. Nu al is duidelijk hoe sympathie voor de rechten van de Arabische volken in het land, de zogenaamde 'Palestijnen', steeds toeneemt. De algemene opvat­ting is dat dezen evenveel recht op het land hebben als de Joden. Bovendien spitst dit conflict zich toe op het recht van de 'Palestijnen' Jeruzalem te be­schouwen als hun hoofdstad, evengoed als Israël dat doet.

Ook hierover hebben Israëls profe­ten namens de Here gesproken en gezegd: "Te dien dage zal Ik zoeken te verdelgen alle volken die tegen Jeruza­lem oprukken" (Zacharia 12:9). "Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moet heffen; allen die hem heffen, zullen zich deerlijk verwonden. En alle volkeren der aarde zullen zich daarheen verzamelen" (Zacharia 12:3).

Het ophanden zijnde conflict om Jeruzalem tekent zich steeds duidelijker af en waarschuwt ons dat de langver­wachte wederkomst van de Here zeer dichtbij is. •

Vervolg > De Komende toorn

Met de Bijbel in de hand

Wednesday 4 February 2009

Wie zijt Gij, Here?

V
ERBIJSTERING en verbazing zijn te horen in de wedervraag van Paulus, nadat een Gestalte boven hem met verblindende heerlijkheid is verschenen en hem de vraag stelt: "Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?" Hij is op reis naar Damascus om met geweld de volgelingen van Jezus van Nazareth van hun dwaalspoor af te brengen. Zijn doel is deze ketterse sekte van de Nazorenen uit te roeien. Toch kan hij ge­durende de dagenlange reis daarheen het gezicht van de stervende Stefanus niet uit zijn gedachten zetten. Met de blinde rechtzinnigheid en onverdraagzame ijver van een jonge zeloot, een Farizeeër van de Farizeeën, had hij ingestemd en meegeholpen bij zijn steniging. Nu ziet hij steeds opnieuw dat gelaat, met zijn opgeslagen ogen, en hoort hij de kreet van bewondering:

"Zie, ik zie de hemel geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods". Nu weet hij zelf wat Stefanus had gezien, want hetzelfde visioen is nu ook aan hem verschenen.
"Wie zijt Gij, Here?" Een retorische vraag was deze niet, eerder een uiting van onthutsing. Dat beeld van Jezus, dat hij zich de afgelopen tijd met zijn geloofsgenoten had gevormd, valt nu ineens in duigen als een verpletterde illusie. Maar als die eerste, ingrijpende schok, dat Jezus van Nazareth levend in de hemel is, voorbijgaat, heeft Paulus als geleerde rabbi, jarenlang opgevoed door de beroemde Gamaliël, en daardoor doorkneed in de Schrift, uit zijn kennis kunnen putten in een poging een waar beeld te construeren.

We mogen ons voorstellen hoe hij, gedurende de drie dagen van duister­nis, voordat Ananias tot hem kwam om hem te dopen, steeds gedacht heeft aan wat Israëls profeten over de Messi­as en Heiland van zijn volk hadden ge­zegd. Hij had niet het voorrecht ge­kend van de twee Emmaüsgangers, aan wie de opgestane Here in een andere gedaante was verschenen, om uit te leggen "wat in al de Schiften op Hem betrekking had" (Lucas 24:27). En ook niet de dergelijke ervaring van de ande­re apostelen tegen wie Christus zei:
"Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden", met als gevolg dat Hij hun verstand opende, zodat zij de Schriften begrepen (Lucas. 24:44). Toch heeft ook hij later de hulp van Christus ontvangen om hem te helpen zijn sterven en opwekking "naar de Schriften" te verkondigen en heeft hij met stelligheid kunnen schrijven dat hij zijn evangelie niet door mensen heeft ontvangen, "maar door openbaring van Jezus Christus" (Galaten 1: 12).
"Wie zijt Gij, Here?" Toen Jezus op aarde was waren de gemoederen over de kwestie van zijn Persoon sterk verdeeld. "Deze is waarlijk de profeet. Anderen zeiden: Deze is de Christus; weer anderen zeiden: De Christus komt toch niet uit Galilea? .. Er ontstond dan verdeeldheid bij de schare om Hem" (Johannes 7:40-44).

Verschil van mening in de gemeente

 Na zijn opstanding en hemelvaart en de verkondiging hiervan door zijn apostelen ging het redetwisten door. Zelfs in de gemeenten, waarin iedereen in Hem geloofde, was er verschil van mening aangaande zijn oorsprong, status en persoon. De schrijver van de brief aan de Hebreeën waarschuwt zijn lezers voor afwijking van het geloof dat hun op betrouwbare wijze is doorge­geven: "Laat u niet medeslepen door allerlei vreemde leringen" (Hebreeën 13:9). De uitvoerige Schriftcitaten waarmee hij zijn brief begint, als bewijs dat Christus "zóveel machtiger is geworden dan de engelen als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft" (I :4), geeft te kennen dat er onder zijn lezers Joden waren die hierover anders dachten.

In zijn brief aan de gemeente te Colosse, waarschuwt Paulus voor een dwaalleer die Joodse trekken vertoont - sabbatviering, ascese en engelenverering. Hij legt als in geen andere brief uit hoe verheven de plaats van Christus in Gods heilseconomie is als het Beeld van God, de Eerstgeborene uit de doden, in Wie het God behaagd heeft in volheid te gaan wonen. Hij waarschuwt gelovigen tegen waarde hechten aan praktijken die "in overeenstemming zijn met de overlevering der mensen". Alleen in Christus is verlossing te vinden: "in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk, en gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht" (Col. 2:9-10).

Als Joodse christenen geneigd waren in hun begrip van Christus' verhevenheid te kort te schieten, was de tendens in de Griekse gemeenten het tegenovergestelde. Paulus verwijt de gemeente te Corinthe: "Want indien de eerste de beste een andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt ... dan verdraagt gij dat zeer wel" (2 Corinthiërs 4). Hieruit blijkt dat er christenen waren die uiteenlopende opvattingen hadden omtrent de persoon van Christus en iemand predikten die nooit werkelijk heeft bestaan maar slechts een beeld was, ontsproten in het menselijke brein.

De antichrist

In zijn afscheidsrede aan de oudsten te Efeze waarschuwde Paulus voor valse leraars in de gemeente: "uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de disci­pelen achter zich aan te trekken". Hoe waar hij gesproken had blijkt uit de brieven van Johannes enkele tientallen jaren later. Hij strijdt tegen de invloed van een groep die blijkbaar uit deze gemeente van Efeze is getreden en die tracht door huisbezoek andere leden tot hun zienswijze over te halen. Johannes noemt ze valse profeten en misleiders. Zij propageren een andere opvatting van de Zoon van God en daarom bestempelt de apostel de beweging als 'antichrist'. Hierbij is geen sprake van een opzettelijk vijandige gezindheid tegen Christus. 'Anti' kan betekenen niet alleen 'tegen', maar ook 'tegenover' of 'in plaats van', zoals te zien is in het eerste voorval in het Nieuwe Testament: "Archelaüs was koning in de plaats van (anti) zijn vader". De voorstanders van deze leer propageerden een andere Jezus tegenover en i.p.v. de historische Persoon die de apostelen hadden gepredikt en die wij ontmoeten in de vier evangeliën, een Christus dus die buiten de menselijke verbeel­ding nooit heeft bestaan. Onder de invloed van hun vertrouwde Griekse filosofie verwierpen ze het geloof dat de Zoon van God een Mens van vlees en bloed was, verwekt door de heilige Geest en geboren uit de maagd Maria. Zo ver we nu kunnen nagaan leerden zij dat bij Jezus' doop de Zoon van God neerdaalde uit de hemel en woonde in Hem tot kort voor zijn kruisdood vandaar de kreet: "Waarom hebt Gij Mij verlaten?" Hij kwam dus alleen met het doopwater en niet met bloed, als een mens van vlees en bloed. Johannes schrijft: "iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist" (1 Johannes 3:3).

Christologie in de kerk

De Nieuwtestamentische schrijvers geven blijk, zoals we zouden verwachten, van een sterke relatie met Christus. Hij is hun Heer, die voor hen is gestorven, opgewekt en verhoogd, en zij leven nu in zijn dienst. Zij hebben ook belangstelling in de relatie tussen de Vader en de Zoon, en deze is voor hen doordrongen van zulke ethische waarden als de liefde en de eerbiedige houding van de Zoon. Zij belichten Gods liefde voor Christus. Zij vertellen ons hoe God de volkomen gehoorzaamheid van zijn Zoon beantwoord heeft door Hem uit de doden op te wekken en Hem te verhogen en verheerlijken. Zij komen telkens terug op Christus' liefde en eerbied voor zijn Vader, zijn allesbepalende besef van de opdracht die Hij moet uitvoeren, zijn liefdevolle onderdanigheid, zijn vertrouwen op God in zijn gebeden. Zij wijzen kortom de weg waarlangs ook wij, met de vier evangeliën in onze handen en met hen als gids, tot toenemende kennis en inzicht mogen komen van de relatie tussen Vader en Zoon en de waarheid Ieren van Jezus' woorden in gebed: "Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt".

Helaas zijn de bisschoppen in de kerk van de eerste eeuwen, die maar al te vaak in de Griekse filosofie waren opgeleid, een andere weg ingeslagen. In plaats van deze vruchtbare ethische benadering hebben ze eeuwenlang de relatie tussen de Vader en de Zoon gezien als een metafysische kwestie, die op te lossen was met begrippen ontleend aan de Griekse denkwereld. Dit is in klein bestek te illustreren in hun gebruik van metafysische termen in hun nu verouderde filosofie.

De term logos in het Nieuwe Testament is het woord Gods, de scheppende bevelen waardoor Hij de wereld schiep en zijn levenbrengende, lichtverspreidende boodschappen door profeten en apostelen en vooral door de allergrootste profeet in werk en woorden, Christus Jezus. Deze bete­kenis van logos is vooral te zien in de proloog op het vierde evangelie.

Voor de Griekse filosofen - en dus ook de kerkelijke apologeten - had lo­gos al lang de metafysische betekenis van de wereld rede waardoor alles tot stand is gekomen. Het was een kosmi­sche term gebruikt door heidense filo­sofen om de orde in het heelal te verklaren en komt met deze betekenis nergens in het Nieuwe Testament voor. Toch hebben theologische filosofen in de tweede en derde eeuw, als Justinus en Tertullianus, deze term uitvoerig gebruikt om zowel het ontstaan in voorwereldlijke tijden van de Zoon van God te verklaren als zijn metafysische relatie met de Vader te definiëren. De vraag van de Naämathiet Zofar aan Job was slechts van retorische aard, want hij kon rekenen op de instemming van zijn gesprekspartners:
"Kunt gij de geheimen Gods doorgronden, de Almachtige doorgronden ten einde toe?" (Job 11 :7). Toch meenden de met Griekse filosofie opgeleide bisschoppen daarin het nodige gereed­schap ter beschikking te hebben om de Persoon van de Vader en de Zoon te verklaren. Zodoende hebben ze zich begeven op terrein waar de apostelen ons voor waarschuwen. Door haar wijsheid, schrijft Paulus, heeft de wereld God niet gekend. Hij waarschuwt voor de verderfelijke invloed van menselijke wijsbegeerte en vleselijke denkspeculaties (Colosensen. 2:8). Opvallend is dat de apologeten gewoonlijk de door God gegeven verslagen van de komst van Gods Zoon in de evangeliën van Mattheüs en Lucas negeren.

Nog een andere term uit het arse­naal van Griekse filosofie die de kerke­lijke theologie vaak gebruikt, is 'natuur', oftewel 'substantie'. De vrucht van deze speculaties is te zien in de leer van de 'twee naturen', die door de eeuwen heen aanvaard werd maar die door velen in deze tijd verworpen wordt als in strijd met onze opvatting van persoonlijkheid. Een hedendaagse reformatorische theoloog beschrijft deze poging met begrippenmateriaal uit het heidendom de Persoon van Jezus te definiëren: 'ten aanzien van Jezus beleden zij, dat zijn twee naturen, zijn godzijn en zijn menszijn, onvermengd en onveranderd naast elkaar bleven bestaan en dat zij tegelijk ongedeeld en ongescheiden van elkaar waren. Wie het begrijpt, mag het verklaren.' I

Zo ging het ook met een andere metafysische term, 'wezen'. De grote strijd te Nicea was of Christus' 'wezen' identiek of alleen gelijk was aan die van God. Dezelfde theoloog meent dat hierdoor de bisschoppen tot het absurde hun toevlucht hebben genomen. 'Zij schoven de beelden ineen tot een onherkenbare warboel. Zij stapelden woorden op elkaar. Hoewel de Grieken een taalcultuur kenden van hoog niveau en gehecht waren aan logica, stamelden zij nu maar wat. Eén is drie; drie is één. "Eeuwig is de Vader, eeuwig is de Zoon, eeuwig is de Heilige Geest en toch zijn zij niet drie eeuwigen maar één eeuwige". Wie het snapt mag het uitleggen.' 

Wat is men hiermee mijlenver ver­dwaald van de Mens van Nazareth en van de kennis van Hem die ons een nieuwe en uiterst zinvolle relatie kan geven, die het leven verrijkt als we leren dagelijks met Hem te wandelen, uitziende naar de dag wanneer Hij zal verschijnen! _
A. Jelsma, De vergeten kerk. p. 71,74.

 - Met de Bijbel in de hand

Friday 30 January 2009

De hoop op leven

PAULUS is voor de tweede keer gevangen in Rome en verwacht zijn terechtstelling voor Nero. Hij schrijft niet meer, als in zijn brief jaren tevoren tot de Thessalonicenzen, over: "wij, le­venden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ont­slapenen voorgaan". Enkele jaren eer­der had Hij ook voor de keizerlijke rechtbank te Rome gestaan, na een lange reis uit Caesarea. Toen hadden de joden te jeruzalem hem aangeklaagd en de apostel had een beroep gedaan op zijn Romeinse burgerschap. In de brieven die hij toen schreef zag hij uit naar zijn vrijlating.
Maar nu niet meer.
Hij weet nu dat hij voor zijn geloof moet sterven: "Reeds word ik als plengoffer geofferd en het tijdstip van mijn verscheiden staat voor de deur" (2 Timotheus 4:6). En niet alleen hij: in de vervolging van de christenen die overal in het Romeinse rijk is opgelaaid zullen velen hun getuigenis voor Christus met een martelaarsdood moeten beze­gelen. En daarom wil hij er de nadruk op leggen, dat het evangelie, waarvoor hij een gevangene is en straks moet sterven, de verkondiging is van Gods genade, "die nu geopenbaard is door de verschijningvan onze Heiland, Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht heeft gebracht" (1: 10).

Daarom doet hij beroep op Timo­theüs om zonder vrees of schaamte bereid te zijn "voor het evangelie te lijden in de kracht van God" (1 :8). "lijd met de anderen als een goede soldaat van Christus Jezus" (2:3), vermaant hij, en dan in vers 8 herhaalt hij de aanmoediging om te volharden: "Gedenk dat Christus Jezus uit de doden is opgewekt, uit het geslacht van David, naar mijn evangelie, waarvoor ik kwaad lijd" (2 :8). Hij citeert het "woord" waarmede de vervolgde christenen - blijkbaar elkander aanmoedigden om trouw te blijven: "Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven zijn, zuillen wij ook met Hem leven; indien wij volharden zullen wij ook met Hem als koningen heersen; indien wij Hem zullen verloochenen, zal ook Hij ons verloochenen" (2: 11-12).

Verkeerde leer in de gemeente

 Het gevaar dreigt echter niet alleen van buiten. jaren daarvoor had Paulus, in zijn rede tot de oudsten van Efeze ge­waarschuwd voor het binnendringen van verkeerde leer in de gemeenten:
"Uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken" (Hand. 20:30). Nu ziet hij de vervulling van zijn profetie. Nog meer dan wat hij en zijn medegelovigen te verwachten hebben, is Paulus bezorgd over de valse leer die de gemeente al binnensluipt, de "onheilige, holle klan­ken" van Griekse filosofie die de chris­tenleer van de opstanding en de komst van Christus al begint te vergeestelij­ken en ze meer aangenaam te maken voor de Griekse denkwijze. Zijn be­zorgdheid komt duidelijk tot uiting in het dringende beroep dat hij op Timo­theüs doet om voor de waarheid van het evangelie te strijden: "Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Je­zus, die levenden en doden zal oorde­len, met beroep zowel op zijn ver­schijning als op Zijn koningschap: ver­kondig het woord, dring er op aan, ge­legen of ongelegen, wederleg, bestraf en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrichting. Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar, omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren" (4: 1-4).
Wat Paulus zelf betreft, was het die dag van de verschijning van de Here Je­zus die hij zelf steeds voor ogen had gehouden in zijn streven voor het evangelie. Nu gaat hij de martelaars­dood tegemoet in het volle vertrou­wen dat de Here hem te dien dage weer op zal wekken en hem de kroon der rechtvaardigheid geven: "Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het ge­loof behouden; voorts ligt voor mij ge­reed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here, de recht­vaardige Rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook allen, die zijn verschijning hebben liefgehad" (4:7-8).

De dag van Christus' verschijning


 "Te dien dage" zegt hij; en het is die dag van Christus' verschijning en niet zijn tegenwoordige lijden waarop zijn gedachten steeds zijn gericht. "Ik weet, op wie ik mijn vertrouwen heb geves­tigd, en ik ben ervan overtuigd, dat Hij bij machte is hetgeen Hij mij toever­trouwd heeft, te bewaren tot die dag" (1: 12). Niet alleen hij maar ook allen die "Christus' verschijning hebben liefgehad" zullen te die dag de over­winnaarskrans ontvangen. Hij heeft al eerder gesproken over Onesiforus, die hem met veel moeite in zijn gevangenis had opgezocht: "De Here geve hem, dat hij barmhartigheid bij de Here vinde op die dag" (I: 18).
Het valt ons op dat in deze brief, waar zo veel staat geschreven over de hoop op leven, de opstanding, de verschijning en het komende koning­schap van Christus en zijn heiligen, helemaal niets wordt gezegd over een leven van de ziel in de hemel. Paulus spreekt inderdaad over het "hemelse koninkrijk" in 4: 18, maar de rest van de brief maakt volkomen duidelijk dat hij aan Christus' hemels koninkrijk op aarde denkt. Dit wordt ook bevestigd door zijn woorden in de brief aan de Filippenzen: "Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt" (3 :20-21).

Hoop op de opstanding

Het idee van de onsterfelijke ziel is trouwens nergens in de brieven van Paulus, noch in de gehele Bijbel, te vin­den. Het vindt zijn oorsprong in Griek­se filosofie, en wij zien in 1 Corinthiërs 15: 12 hoe Paulus van het begin af de invloed van deze filosofische opvattin­gen op de christenleer van de opstan­ding moest bestrijden. Wij vinden er weer melding van in deze brief aan Timotheüs. Hier schrijft Paulus over mannen "die uit het spoor der waar­heid geraakt zijn met hun bewering, dat de opstanding reeds heeft plaats gehad, waardoor zij het geloof van sommigen afbreken" (2: 18). Voor hen was de opstanding van het lichaam te materialistisch; zij geloofden in de goddelijke "ziel" die het stoffelijke lichaam overleefde en hadden geen plaats voor een lichamelijke opstan­ding. De opstanding, zeiden ze, was de wedergeboorte van een mens toen hij christen werd en "heeft reeds plaats gehad".
Vele jaren daarvoor bestreed Pau­lus deze leer in zijn brieven aan de Co­rinthiërs. Onder invloed van begrippen die kenmerkend waren voor de Griek­se denkwereld, waren er leden die de hoop op de opstanding van het lichaam verwierpen. Ze waren blijkbaar bereid om te accepteren dat Christus uit de doden opgewekt was, wellicht om te demonstreren dat Hij na zijn kruisdood levend geworden was. Paulus' ant­woord daarop was dat als er geen opstanding is, dan is er geen hoop op leven na de dood. In plaats van een uitzondering te zijn is Christus de eersteling van hen die ontslapen zijn. Bij zijn komst zullen ook zijn trouwe volgelingen opgewekt worden tot eeuwig leven (1 Corinthiërs 15: 12-23).
"Hun woord zal voortwoekeren als de kanker" voorspelt Paulus (2: 11), en zo is het gebeurd. Het heidense idee van een onsterfelijke ziel heeft voortgewoekerd in het christendom zodat de hoop van naar de hemel gaan voor velen de plaats heeft ingenomen van de hoop op de opstanding bij Christus' komst. De opstanding was de hoop die Paulus predikte: "Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn ... Christus als eersteling, volgens die van Christus zijn bij zijn komst" (I Corinthiërs 15:20 verg.1Thessalonicenzen 4: 13-11;Johannes 11 :23-­26; 5: 28, 29). "Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden" (Mattheus 16:26).
Paulus heeft, in deze brief voor zijn dood, gesproken over "zware tijden" die in de laatste dagen zullen komen: "want de mensen zullen zelfzuchtig zijn ... met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van gods­vrucht de kracht daarvan verloochend hebben" (3: 1-5). Des te dringender dus zijn vermaning om bij de leer van de apostelen te blijven en de Schrift voortdurend te bestuderen: "Blijf gij echter bij wat u geleerd en toever­trouwd is, wel bewust van wie gij het hebt geleerd, en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus" (2 Timotheus 3: 14).

 - Met de Bijbel in de hand

Thursday 22 January 2009

Paulus dienaar van het evangelie

Paulus werd geboren als Saulus in Tarsus, een stad in de Romeinse provincie Cilicië (Turkije). Zijn vader moet welgesteld en als Farizeese schriftgeleerde in aanzien zijn geweest, want hij liet hem in Jeruzalem opvoeden en bij de alom geachte leraar Gamaliël studeren. Daar onderzocht hij nauwkeurig de heilige Schriften en stelde hij zich tot taak de wet nauwgezet na te leven. Door afkomst en studie had Saulus een glanzende carrière in het vooruitzicht en mogelijk am­bieerde hij een zetel in de Joodse Raad. Maar in zijn studietijd gebeurde er iets, dat uiteindelijk zou leiden tot een totale ommekeer in zijn leven en een geheel andere ambitie. Ene Jezus van Nazareth predikte het Evangelie van het Konink­rijk. Saulus koos de kant van Jezus' bestrijders, en ontketende na diens kruis­dood een vervolging tegen zijn volgelingen, omdat zij beweerden dat Hij was opgestaan uit de doden en in de hemel van God eeuwig leven had ontvangen.

Een gekruisigde was volgens de wet een vervloekte, en voor Saulus was het daarom godslastering wanneer iemand beweerde dat Jezus bij God in de hemel was. Hij meende God een dienst te bewijzen, door zulke mensen rekenschap te vragen en, als zij bij hun getuigenis bleven, te (laten) doden. Hun woorden, en de waardigheid waarmee zij stierven voor hun geloof in Jezus, lieten Saulus echter op den duur niet meer los. We krijgen de indruk dat zijn 'dreiging en moord bla­zen' een uiting van machteloosheid was: waarom was dit geloof niet uit te roeien; waarom bleven zij volharden in hun getuigenis, wetende dat zij zouden sterven? Had hij naar zijn leraar moeten luisteren, die waarschuwde dat hun vervolgers mogelijk tegen God streden, in plaats van Hem een dienst te bewijzen?

Het antwoord kreeg hij van de Here Jezus zelf. Wat moet dit voor Saulus een verschrikkelijke ontdekking zijn geweest: al die mensen die door zijn toedoen waren gegeseld en gedood, bleken getrouw in hun getuigenis. Want Jezus leef­de inderdaad! Anderzijds moet het een opluchting voor hem zijn geweest dat nu alles voorbij was, want het was hem geworden tot een kwelling, zoals hij later getuigde (Hand 26:14 NBV). Iets waar hij niet uit eigen beweging mee kon op­houden, ondanks dat het hem steeds zwaarder viel. Het werd hem duidelijk dat hij al die tijd geestelijk blind was, ondanks zijn enorme kennis van de Schriften, en ondanks dat hij zoveel bewijzen had gezien dat Jezus leeft. Maar in plaats van een zware straf te ontvangen, werd hij door de Here zelf in dienst genomen: ... Ik ben aan je verschenen om je aan te stellen als mijn dienaar, opdat je be­kend zult maken dat je mij hebt gezien en zult getuigen van alles wat ik je zal laten zien. Ik zal je daarbij beschermen tegen je eigen volk en tegen de heide­nen, naar wie ik je uitzend om hun ogen te openen, zodat ze zich van de duister­nis naar het licht keren ... (Hand. 26:16-18 NBV).

Na zijn doop leerde de Here Jezus hem wat hij in zijn naam spreken moest.

En zoals hij vóór zijn bekering een hartstochtelijk ijveraar was voor zijn voorva­derlijke overleveringen - die degenen die deze niet in acht namen de dood in het vooruitzicht stelde - werd hij na zijn doop een ijverig werker voor God en Chris­tus, die door de prediking van de verlossing in Christus Jezus zoveel mogelijk mensen verlangde te redden van de eeuwige dood.


In onze studies richten wij onze aandacht op een viertal momenten uit het le­ven van Paulus: te beginnen met de verschijning van Jezus op de weg naar Da­mascus - waar hij volgelingen van Jezus wilde vervolgen -; dan zijn toespraak in de synagoge van Antiochië; vervolgens zijn onderhoud met de oudsten van de gemeente uit Efeze; en tenslotte zijn zeereis naar Rome. Ze vormen telkens het eerste deel van een tweeluik, waarvan het tweede deel is gericht op een met zo'n moment samenhangend aspect van Paulus' leven, prediking en onderwijs.

De genade van de Here - die hem niet doodde om zijn verantwoordelijkheid voor de dood van vele van zijn volgelingen, maar hem vergaf - bracht een volle­dige ommekeer in zijn leven teweeg. Hij zag elke dag die hij vanaf dat moment mocht leven, als extra dag, die hij in dienst van God wilde besteden. Het leven dat hij voordien leefde zag hij als 'het oude leven' dat hem naar de dood voerde, en dat hij had afgelegd als was het een overkleed. In hem ontwikkelde zich een nieuwe mens, naar het voorbeeld van zijn Here en Verlosser Christus Jezus.

Paulus' toespraak in de synagoge van Antiochië staat model voor zijn predi­king, waar hij ook kwam. Uit het boek Handelingen en zijn brieven komt duidelijk naar voren, dat hij in de eerste plaats zijn volksgenoten uitnodigde zich te laten behouden door geloof in Christus Jezus, en verdriet had wanneer zij die weg afwezen. Pas nadat hij hen het evangelie had verkondigd, wendde hij zich (ook) tot de niet-Joden. Niet met een ander evangelie, maar met hetzelfde. Er is maar één evangelie, want er is maar één God van alle mensen. Allen hebben gezon­digd en kunnen alleen op grond van één en hetzelfde geloof behouden worden.

Ook zijn rede tot de oudsten uit Efeze kan worden beschouwd als een mo­del, en wel voor hoe gemeenten van Christus moeten worden opgebouwd en de leden daarin behoren te functioneren. Onbaatzuchtige liefde was daarbij zijn criterium, zowel voor God en zijn Zoon als voor medegelovigen. Paulus was be­reid zichzelf geheel weg te cijferen, en te lijden voor de zaak van Christus en het behoud van anderen. Zijn grootste zorg in dit verband was het bewaren van de eenheid. Afval van het ene geloof en het ware evangelie, om de verlangens van het vlees niet te hoeven opgeven en/of te ontkomen aan vervolging, betekende voor hem afval van de Here, met als gevolg het uiteenvallen van de gemeente.

De zeereis die Paulus maakte, kan beschouwd worden als een beeld voor zijn levensreis en die van andere gelovigen. De storm laat zien dat menselijke kunde tekort schiet, en je bij een stranding ten dode bent opgeschreven. Maar Paulus' redding was als een opstanding uit de doden. Voor hem was dit de kern van de hoop die hij als Jood al bezat, maar die door zijn ontmoeting met de le­vende Here tot levende werkelijkheid werd. Zijn verlangen was dat God zijn grote scheppende kracht zou gebruiken, om hem en alle anderen met hetzelfde geloof op te wekken en eeuwig leven te geven bij de komst van Christus uit de hemel.

Het leven van Paulus, en de resultaten van zijn prediking, laten zien dat hij een betrouwbare dienaar van Christus was. De boodschap die hij predikte heeft ook ons bereikt en is nog steeds even actueel als in zijn tijd.

Thursday 18 December 2008

Leden in het lichaam van Christus

Christelijke Overdenking - Donderdag 18 december 2008 - 1 Korinthiërs 12:18-20 - 
************************************************************
English version > Parts of the body of Christ

Phil WareIn vertaling

BIJBELVERS:
"God heeft nu eenmaal alle lichaamsdelen hun eigen plaats gegeven, precies zoals hij dat wilde. Als ze met elkaar slechts één lichaamsdeel zouden vormen, zou dat dan een lichaam zijn? Het is juist zo dat er een groot aantal delen is en dat die met elkaar één lichaam vormen." 
- 1 Korinthiërs 12:18-20

OVERDENKING:
De apostel Paulus herinnert ons eraan dat God ons rollen geeft in het Lichaam van Christus. Diverse uitgangspunten hebben een samenhang met Gods keuze. Ten eerste: wees trouw in het doen wat God je gegeven heeft - totdat wij trouw zijn in/met kleine dingen, zal hij ons geen grote dingen toevertrouwen. (Lukas 16:10-13) Ten tweede, als we geen gebruik maken van wat hij ons gegeven heeft, zal het worden weggenomen. (Mattheus 25:14-30) Ten derde, we oogsten wat we zaaien - zondig of onverantwoordelijk gedrag kan voor gevolgen zorgen die de effectiviteit van onze dienstverlening beperken. (Galaten 6:7-8) Tot slot - laten we trouw zijn met wat God ons gegeven heeft, laten we hem dienen wanneer ons nieuwe mogelijkheden gegeven worden en laten we hem eren met onze keuzes. Hierdoor kan Satan (=het kwaad) geen gebruik maken van ons falen om ons dienen te verstoren!
GEBED:
Vader en HEER van de hemel en de aarde, kunt u me helpen mijn kansen te zien om te dienen in uw Koninkrijk. Laat mijn effectiviteit alstublieft groeien ten gunste van u, zodat ik u glorie kan brengen en een zegen kan zijn voor het Lichaam van Christus. In Jezus' naam. Amen.