Showing posts with label babel. Show all posts
Showing posts with label babel. Show all posts

Wednesday 18 February 2009

Wereld waarheen? #5 De Val van Babel

Wereld waarheen


5. DE VAL VAN BABEL

 
Jeruzalem en Juda

HABAKUK kan zijn oren haast niet geloven als de Here hem vertelt wat straks over Jeruzalem en Juda zal komen. Hij weet uiteraard dat meer dan honderd jaar tevoren God de macht van Assur het noordelijke rijk van Israël liet ver­overen en de be­volking naar verre streken wegvoe­ren. Maar dit rijk was een ongeoor­loofde afscheiding die een blijvende verdeeldheid on­der het volk Gods teweeggebracht had, gemotiveerd door twist en heb­zucht. De tien stammen hadden geen heiligdom zoals de tempel van de Here te Jeruzalem, en evenmin een koning uit de door God gekozen lijn van David. Vele vromen waren derhalve in de loop van de daar­opvolgende eeuwen naar het zuiden getrokken. Het feit dat God het afvalli­ge, in afgoderij verzonken, rijk van Israël tot de ondergang had gebracht, was uiterst triest doch wel begrijpelijk.
Maar wie zou ooit hebben gedacht dat hetzelfde met het rijk van Juda zou kunnen gebeuren? Toen het leger van Assur als stijgend water het land van Israël overstroomd had (het beeld van de profeet Jesaja), Juda was binnenge­vallen en naar Jeruzalem ging oprukken, had God het in één nacht uitge­roeid. "Toen ging de engel des HEREN uit en sloeg in het leger van Assur honderdvijfentachtigduizend man. Toen men vroeg in de morgen opstond, zie, zij allen waren lijken" (Jesaja 37:36). Die dramatische ramp werd door ieder­een gezien als bewijs dat geen aardse macht ooit zou slagen in de poging Gods tem­pel en troon te Je­ruzalem omver te werpen.
Maar nu ont­hult de Here aan zijn profeet Haba­kuk dat de on­weerstaanbare opmars van de macht van Assur naar Samaria zijn veroveraar zal vinden in het eveneens niet te stui­ten oprukken van het leger van Babel naar Jeruzalem. "Zijn paarden zijn vlugger dan panters, en sneller dan avondwolven; zijn rossen en zijn ruiters komen aan in galop, zij komen van verre aangevlogen als een arend, die toeschiet om te verslinden. Heel dat volk komt om geweld te bedrijven, het aanstormen van zijn voorhoede is een oostenwind, en het verzamelt gevange­nen als zand. Met koningen drijft het de spot en machthebbers zijn hem een belaching. Het lacht om elke vesting, het werpt er aarde tegenop en neemt haar in. Dan snelt het voort als de wind en trekt verder" (Habakuk 1:8-11).
Met deze openbaring maakt de Here zijn vroegere waarschuwing waar: "Zie, Ik breng onheil over Jeruzalem en Juda, waardoor allen die ervan horen, beide oren zullen tuiten" (2 Koningen 21: 12). Dit is zeker de uitwerking op Habakuk. Met verbijstering en verslagenheid ziet hij hoe Gods volk als hulpeloze vissen zijn die de vissers van Babel met hengels en netten vangen. Hoe kan God, die zo heilig en rechtvaardig is, het kwaad on­der zijn volk zo straffen door een wreed volk dat veel kwader is?

Het bouwen van een wereldrijk

Met Assur was iets nieuws in de geschie­denis begonnen en Babel, het naburige rijk, nam zijn beleid over. Evenals al de kleine koninkrijken in het Nabije Oosten, hadden Israël en Juda door de eeuwen heen de last af en toe van plundertochten en strijdvechten gekend. De plunderaars waren gewoon zoveel moge­lijk mee te slepen, schapen, runderen en ezels, graan en vruchten, en als het maar kon de rest vernielen. Soms legde een veroveraar de verplichting op een vastgelegde schatting jaarlijks te beta­len. Maar de ongelukkige bevolking ging weer aan het werk, soms met een andere koning.
Assur stelde zich niet tevreden met zulke plundertochten en het zich rijk maken met de schatten van andere volken. Het veroverde volk moest voort­aan deel uitmaken van hun steeds gro­ter wordende rijk. Om het risico van plaatselijke weerstand te verkleinen werden volken overgebracht naar een verre streek en andere volken in de plaats daarvan gebracht. Op deze wijze kwa­men de Samaritanen bijvoorbeeld in het land Israël. In zijn spotlied op de koning van Babel verwijt Jesaja: "Is dit de man, die de aarde deed sidderen, die koninkrij­ken deed beven; die de wereld tot een woestijn maakte en haar steden afbrak; die zijn gevangenen niet naar huis liet keren?" (Jesaja 14;16-17).
Assurs militaire ondernemingen werden door Babel voortgezet en Egypte werd spoedig ver­overd. Nebukadnezar verwoestte Jeruzalem, liet de stad als een rokende puinhoop achter en voerde de bevolking weg naar het land Babel. Hij was vooral ingenomen met de uitbreiding van zijn stad. Hoe trots hij was op zijn ijverige bouwactiviteiten blijkt uit zijn eigen woorden, die in het boek Daniël bewaard zijn. Vanaf het dak van zijn paleis zag hij rond op de stad die zijn groei aan hem te danken had en zei: "Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een koninklijke woon­stede door de sterkte mijner macht en tot eer mijner majesteit?" (Daniël 4:30).
Nebukadnezar zag rond op een stad verdedigd met een dubbele muur met een omtrek van zestien kilometer, waar­in zes poorten waren gebouwd. De imposante Ishtar poort in een complex van torens, werd versierd met gegla­zuurde bakstenen waarop draken en stieren waren geschilderd. Dwars door het midden van de stad en deze poort lag de Processieweg, met aan weerszij­den vijfendertig heiligdommen voor de vele afgoden. Het paleis waarin de ko­ning woonde was versierd met blauwe bakstenen. Op nieuwjaarsdag liep een optocht waar­bij de uit de tem­pels gehaalde af­godsbeelden door mensen en lastdieren door de stad werden ge dragen onder het gejuich van de aanbiddende stadsbewoners.
Hoe anders zag deze stad er uit in vergelijking met de uitgebrande ruïnes van Jeruzalem! Maar Habakuk zag van tevoren de stad Babel, de grandioze plannen van de koningen van Babel en de ijverige bouwactivitieten, door de ogen van een ziener van de Here.
"Wee hem die de stad met bloed bouwt, en de veste op onrecht grond­vest! Ziet, is het niet van de HERE der heerscharen, dat de volkeren zich ver­moeien voor het vuur en de natiën zich afmatten voor niets? Want de aarde zal vol worden van de kennis van des HE­REN heerlijkheid, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken" (Habakuk 2: 12­-14).
Evenals Nebukadnezar Jeruzalem met de grond gelijk gemaakt had, zo zouden anderen Babel slechten. Jeremia komt op deze profetie van Habakuk terug als hij de vernieling van de stad voorzegt. " Babels brede muur zal tot de grond geslecht worden en zijn hoge poorten zullen met vuur verbrand wor­den; zo vermoeien volkeren zich voor niets en matten natiën zich af voor het vuur" (Jeremia 51:58).
Niet Babel maar een nieuwe stad op het bergland van Juda is bestemd de zetel te zijn van een wereldomvattende heerschappij. De wetten die de we­reld zullen rege­len zullen niet vanuit Babel ver­kondigd worden maar vanuit Jeru­zalem. Daarheen zullen dankbare volken reizen om de Koning te danken, die niet met het bloed van anderen maar met Godgeschonken macht zijn Koninkrijk heeft opgericht.
Met deze profetische woorden van Habakuk doet God voor de vijfde en laatste keer de belofte dat Hij de ganse aarde zal vervullen met zijn heerlijk­heid. Zij geven ons de verzekering dat de schone aarde die God geschapen heeft, met haar bergen en dalen, heuvelen en vlakten, wouden en weiland, rivieren en zeeën, niet voor altoos de woonplaats zal zijn van mensen die haar Schepper niet kennen of gehoorzamen. Zij is be­stemd voor Gods familie van volmaakte en onsterfelijke kinderen, die met hun dankbaarheid hun hemelse Vader zullen verheerlijken met de volheid van de wa­teren in de oceanen. "Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven." -

Met de Bijbel in de hand

Sunday 15 February 2009

De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant

De Knecht des Heren

5. DE GEZALFDE GEZANT (Jesaja 61: 1-2)


IN de eerste van deze reeks van vijf profetieën aangaande de Knecht des Heren had God de aandacht op Hem gericht met de woorden: "Zie, mijn knecht; Ik heb mijn Geest op Hem ge­legd" (Jesaja 42: 1). In deze laatste voert de Knecht zelf het woord en verkondigt eerst dat Hij met de Geest des Heren is gezalfd om zijn bode te zijn:
 "De Geest des Heren HE­REN is op mij, omdat Hij mij gezalfd heeft" (Jesaja 61:1). 

Kenmerkend voor Bijbelse profetie is dat toekomstige gebeur­tenissen dikwijls wor­den voorzegd alsof ze reeds geschied zijn. Zevenhonderd jaar zouden voorbijgaan voordat deze woor­den werkelijkheid zouden worden. Toen is Jezus, op de leeftijd van ongeveer der­tigjaar, naar Johannes de Doper gegaan om door hem gedoopt te worden. "En zie, de hemelen openden zich, en hij zag de Geest Gods nederdalen als een duif en op Hem komen" (Mattheus 3: 17). Petrus, die toen een discipel van Johannes de Doper was, heeft zeker van hem ge­hoord van Jezus' zalving. Hij zei later tegen een niet-Joodse gehoor in het huis van Cornelius: "Gij weet van de dingen, die geschied zijn door het ge­hele Joodse land, te beginnen in Gali­lea, na de doop, die Johannes verkondigde, van Jezus van Nazareth, hoe God Hem met de hei­lige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, wel­doende en genezende allen, die door de dui­vel overweldigd wa­ren; want God was met Hem" (Handelingen der apostelen 10:37­38).

In deze profetie spreekt de Knecht niet van de genezings­wonderen die Hij door de kracht van de Geest zou verrichten, doch van zijn op­dracht als Gods bood­schapper: "Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootrnoedi­gen" (v.l). De betekenis van het Nieuw­testamentisch woord 'evangelie' - 'goed nieuws' - is aan deze verkondiging ontleend.

De ballingen worden bevrijd

De Knecht heeft verheugende tijding voor zijn volksgenoten, die in een erbarmelijke toestand verkeren. Jesaja ziet ze als ballingen, die van hun eigen land zijn weggevoerd en als vreem­delingen verkeren in een verafgelegen land. Zij verkwijnen in de gevangenis, treuren daar over de verwoeste toestand van hun vaderland en de steden die puinhopen zijn geworden. Zo pijnlijk is dit voor hen dat hun hart erdoor is gebro­ken.

Deze boodschap past volkomen in de situatie waarin Jesaja in dit tweede profetische deel van zijn boek - hoofd­stukken 40 tot 66 - zijn lezers ver­plaatst, al zou deze pas meer dan hon­derd jaar later werkelijkheid worden. De macht van Babel heeft intussen het land veroverd en het volk in Jeruzalem en Juda daarheen weggevoerd. De steden zijn verwoest en de erven verlaten. Het volk kwijnt in een vreemd land weg, is verd­rukt en in gevangenschap.

Jesaja krijgt de opdracht zijn volk te vertroosten met een blijde boodschap. De Here die eens zijn volk uit verdruk­king in Egypte had verlost, zal nu hun nageslacht uit hun benarde toestand in Babel bevrijden. Hij zal Kores op­wekken, de Perzische koning die Babel zal veroveren en toestemming aan de gevangenen geven naar eigen land terug te keren. Zoals bij de verlossing uit Egypte gaat God hen voor gedurende de reis door de woestijn naar hun erfe­nis. Daar zullen zij een ongekende vrede en voorspoed tot in eeuwigheid genieten.

Achteraf bekeken bleek de terug­keer die Kores toeliet een zeer geringe, gedeeltelijke en teleurstellende ervaring, die aan de fraaie taal van Jesaja weinig recht deed. Voor de letterlijke vervulling van de belofte, Israël te herstellen, moet het volk blijkbaar op de eindtijd wachten.

Een dichterlijke voorstelling

Terwijl zo'n letterlijke vervulling van deze lyrische taal niet is uit te sluiten, zijn er goede redenen om dit tweede profetische gedeelte van het boek van Jesaja te beschouwen als een dichterlij­ke voorstelling van verlossing uit geeste­lijke nood. Voor zover we kunnen na­gaan, waren de ballingen niet "allen in kerkerholen geboeid, in gevangenissen weggeborgen" (Jesaja 42:22). Jeremia's brief aan hen stelt immers een andere situatie voor ogen: "Zo zegt de HERE der heerscharen, de God van Israël, tot al de ballingen die uit Jeruzalem naar Babel in ballingschap zijn weggevoerd:
Bouwt huizen en woont daarin, legt tuinen aan en eet de vrucht daarvan ... Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot de HERE, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn" (Jeremia 29:4-7).

Christus en de apostelen zien in Jesaja's profetie van de bevrijding uit Babel de verlossing van Gods kinderen uit de slavernij van de zonde en de dood. Jezus gaf eens te kennen dat er een ergere vorm van slavernij is dan dwangarbeid: "een ieder, die de zonde doet, is een slaaf der zonde. Wanneer dan de Zoon u vrijge­maakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn" (Johannes 8:34,36).
De reis van de ballingen terug naar eigen land beeldt dan de pelgrimsreis van de gelovige in Christus door de tegenwoordige boze wereld af. De plaats van bestemming is het Koninkrijk van Christus. Zo wordt bijvoorbeeld door Jesaja beloofd: "De vrijgekochten des HEREN zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd wezen, blijdschap en vreugde zullen zij verwerven, kommer en gezucht zullen wegvluchten" (Jesaja 51: 11). Om "eeuwige vreugde" te kun­nen genieten moeten de vrijgekochten bekleed worden met Gods gave van on­sterfelijkheid.
Jesaja had ook gezegd:
 "Hij zal als een herder zijn kudde leiden" en: "zij zullen hongeren noch dorsten, woestijn­gloed noch zonnesteek zal hen treffen, want hun Ontfermer zal hen leiden en hen voeren aan waterbronnen" (Jesaja 40: 11; 49: 10).
 In zijn boodschap in het boek Openbaring past Christus deze woorden toe op de geestelijke tocht van de verlosten naar bronnen van eeuwig leven: "Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen" (Openbaring 7: 16-17).

Geheel in overeenstemming met deze figuurlijke toepassing is dat Babel nu Rome betekent en in het bijzonder de voortzetting van Rome in de Euro­pese samenleving in de eindtijd aan­duidt. Jesaja roept de ballingen in Babel op gebruik te maken van de gelegenheid terug naar eigen land te reizen: "Trekt uit Babel, ontvlucht de Chaldeeën" (Jesaja 48:20). Bij de toepas­sing hiervan in het boek Openbaring klinkt een stem uit de hemel, zeggende:
"Gaat uit van haar [Babel], mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen" (Openb. 18:4).
 Vandaar dat degenen die dit hebben gedaan aldus worden beschreven:
 "Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams" (Openbaring 7:14).
 De "grote verdrukking" duidt Babel en de samenleving in de eindtijd aan. Door hieruit te zijn vertrok­ken en vervolgens door Christus gerei­nigd te zijn, scharen ze zich onder de vrijgekochten van Christus. (De volgor­de geeft de betekenis goed aan: eerst Babel verlaten en dan zich in Christus reinigen.) Op dergelijke wijze past Paulus een gelijksoortige roep van Jesaja toe op een vermaan uit een boze maatschappij te vertrekken om als Gods kinderen aang­enomen te worden:
 "Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine, en Ik zal u aannemen, en Ik zal u tot Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Al­machtige" (2 Corinthiërs 6:17-18; Jesaja 52:11; 43:6).

De Knecht des Heren

Jesaja's taak in het schrijven van dit gedeelte van zijn profetie staat voorop:
"Troost, troost mijn volk, zegt uw God. Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is" (Jesaja 40:1-2). Dit verklaart de reeks voorzeggingen van de komst van de Knecht des Heren en de verlossing die Hij door zijn gehoorzaamheid en offerdood zal bewerkstelligen. In deze laatste van de reeks is de Knecht de gezalfde Profeet, maar het heil dat Hij verkondigt is wat Hij zelf mogelijk ge­maakt heeft.
Dit is dan te zien in Jezus' eigen toepassing hiervan in de synagoge te Nazareth. Enige tijd na zijn optreden in het openbaar kwam Hij terug naar het dorp waar Hij vroeger woonde en als timmerman had gewerkt.
 "En Hij ging volgens zijn gewoonte op de sabbatdag naar de synagoge en stond op om voor te lezen. En Hem werd het boek van de profeet Jesaja ter hand gesteld en toen Hij het boek geopend had, vond Hij de plaats, waar geschreven is: De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het ge­zicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aan­gename jaar des Heren. Daarna sloot Hij het boek, gaf het aan de dienaar terug en ging zitten. En de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld" (Lucas 4: 16-21). 

Dit 'heden' geldt niet alleen voor die sabbatdag in het bijzonder, maar ook voor andere dagen wanneer Jezus' boodschap bevrijding bracht voor gelovige luiste­raars.
Elk zevende jaar in de kalender van Israël was een sabbatsjaar, wanneer het land rust had van het zaaien. Het ze­vende sabbatsjaar luidde het jubeljaar in en dit is "het aangename jaar des Heren" wiens komst de Knecht moest verkondi­gen. Het brak direct aan nadat de hoge­priester op de grote verzoendag de vergiffenis van de zonden van het volk had bewerkstelligd en uit het heiligdom ver­scheen om het wachtende volk te zegenen. Hiernlee gaf Jezus in de syna­goge te Nazareth te kennen dat met zijn komst een nieuwe heilstijd was ingegaan, waarin gelovigen in Hem gereinigd werden van hun zonden. Zijn naam im­mers was 'Jezus', Redder of Heiland, omdat in Hem Gods belovende woorden in vervulling zouden gaan: "Hij zelf zal Israël verlossen van al zijn ongerechtighe­den" (Psalm 130:8; Mattheus 1:21).

Er waren velen in Israël die uit wanhoop opgehouden waren de zeer strenge regels van de Farizeeën en schriftgeleerden na te leven. Ze werden beschouwd als 'zondaren', en het zijn vooral zulken aan wie Jezus vergiffenis heeft geschonken. Hij zei eens van een bekende 'zondares': "Haar zonden zijn haar vergeven, al waren zij vele", en Hij zei tegen haar zoals Hij tegen anderen had gezegd: "Uw zonden zijn u vergeven" (Lucas 7:47-48).
Uit de Knechtprofetie in Jesaja blijkt dat Jezus' verkondiging van een nieuwe heilstijd een voorproef was van wat Hij doen zal bij zijn wederkomst. Dit heeft de schrijver van de brief aan de Hebreeën voor ogen als hij uitziet naar een verzoendag boven alle ver­zoendagen, als Christus uit het hemelse heiligdom zal verschijnen om zijn volk te zegenen met eeuwig leven.
 "Zo zal ook Christus, nadat Hij Zich éénmaal geofferd heeft om veIer zonden op Zich te nemen, ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten" (Hebreeën 9:27-28). -
(slot)

Met de Bijbel in de hand

++
Vindt ook:
Een plaats voor een vreemdeling en een vluchteling
Een Groots Geschenk om te herinneren
Een man die de geschiedenis van het mensdom veranderde
Het begin van Jezus #2 Aller Begin
Het begin van Jezus #3 Voorgaande Tijden
Het begin van Jezus #6 Beloften van innerlijke zegeningen
Het begin van Jezus #7 Een Nieuwe Adam, zoon van Abraham
Het begin van Jezus #8 Beloofde Gezalfde zoon van God
Het begin van Jezus #13 Een te komen mens
Jezus van Nazareth #2 De zoon van Maria
Jezus van Nazareth #3 De Zoon van God
Jezus van Nazareth #4 Die geen zonde gedaan heeft
Jezus van Nazareth #5 Zijn Unieke persoonlijkheid
Jezus van Nazareth #6 Zijn unieke macht
Jezus van Nazareth #7 Zijn Leven van gebed
De Knecht des Heren #1 De Bevrijder
De Knecht des Heren #2 Gods zwaard en pijl
De Knecht des Heren #3 De Gewillige leerling
De Knecht des Heren #4 De Verlosser
De Knecht des Heren #5 De Gezalfde gezant
Wereld waarheen #1 Terug naar Egypte
Dienaar van zijn Vader
De Leidsman van geloof
Zalving van Christus als profetische repetitie van de begrafenisrituelen
Zoenoffer
Niemand heeft zulk een grote liefde als hij die zij leven gaf voor zijn vrienden
Jezus moest sterven
Achtergelaten aan een paal tot in de dood
Waarom vast houden aan het kruisbeeld
Kruisen en Iconen stukslaan
Zweeds theoloog vindt in historische geschriften dat Jezus niet aan een kruis stierf
Een Messias om te Sterven
Jezus drie dagen in de hel
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #2 Te Doen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #3 Zoals Jezus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #5 Verblijven in Christus
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #6 Samenhoren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #7 Adverteren
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #8 Omgang met Leerstellingen
Redding, vertrouwen en actie in Jezus #9 Omgang met anderen
Christus kennen is zin geven aan het leven
Niet gebonden door labels maar vrij in Christus
Ongelovige Thomassen, Jezus en zijn God
Hermeneutiek om uit te dragen #8 Tegenspraak
Filippenzen 1 – 2
Gnostiek, Judas evangelie, bijbelonderricht, zoon van God

Wetten en regels ter onderwijs
Joodse Wetten en Wetten voor Christenen
Zo maar gerechtvaardigd?
Redding door volharding
Echte boodschap van redding niet ver te zoeken
Relatie tot God



Koninkrijk Gods
Elke gelovige is opgeroepen om Christus in de dienst te volgen

Het volk van God dankt zijn bestaan aan de genade en goedheid van God
Plan van Genade
Genade niet goedkoop
Hij zal geen goede dingen weerhouden
Stel je hart open
Geef uw zorgen aan God
Wees overtuigd dat wij geliefd zijn
God wil u gunst betonen
Genade volgens Bonhoëffer
Tweezijdigheid bij Luther


Tuesday 10 February 2009

De Wederkomst en de eindtijd #4 De komende toorn

De Wederkomst en de eindtijd

DE KOMENDE TOORN

MALEACHI, de laatste profeet in het Oude Testament, voorzag dat de komst van Christus een crisis onder het volk Israël zou brengen: "plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die gij zoekt... Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan als Hij verschijnt?" (Maleachi 3:1-2).

Jezus waarschuwde zijn volk voor de heilloze consequenties van de verwer­ping van Hem. Zij waren de zonen van hen die Israëls profeten hadden gedood en door Hem, de grootste van alle dienaars die God tot zijn volk had gezon­den, te verwerpen, zouden zij de maat van hun vaderen vol maken (Mattheus 23:32). "Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u ver­treden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag" (Lucas 19-43-44).

Zelfs nadat de Joodse autoriteiten Jezus aan de Romeinse stadhouder hadden overgeleverd met de eis dat Hij gekruisigd zou worden, gaf God hun de gelegenheid tot inzicht te komen door het getuigenis van de apostelen dat Jezus uit de doden opgewekt was. Toen zij zelfs dit getuigenis niet geloofden en ook de apostelen vervolgden, was Gods straffende gericht op de Joden onver­mijdelijk. Paulus verweet zijn volk als "Joden, die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde" (1 Thessalonicensen 2:15-16).

Enkele jaren na het schrijven van deze brief is het einde gekomen, even­als Jezus had voorzegd. "Want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk, en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevange­nen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heide­nen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn" (Lucas 21 :23-24). De Joodse opstand tegen de Romeinse bezetters van het land in 67 na Chr. liep uit op de verwoesting drie jaar later van Jeruzalem, het afbranden van de tempel, het verbannen van een groot deel van het volk uit zijn land en zijn eeuwenlange verstrooiing overal in de wereld.

De geschiedenis herhaalt zich

Een vergelijkbare catastrofe was eeu­wen tevoren over de Joden gekomen. De kroniekschrijver vertelt hoe Jeruza­lem door Babel verwoest werd en de tempel in brand gestoken omdat het volk Gods profeten had verworpen. "De HERE, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gram­schap des HEREN zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer moge­lijk was. Hij deed de Chaldeeën tegen hen optrekken... Zij verbrandden het huis Gods en braken de muren van Jeruzalem af... Ook voerde hij hen naar Babel" (2 Kroniken 36:15 e.v.).

De toorn Gods

De catastrofale verwoesting van Jeru­zalem en de tempel door de Chal­deeën en de Romeinen, als direct ge­volg van de verwerping van Gods pro­feten en zijn eniggeboren Zoon, biedt een helder inzicht in de betekenis van wat de Bijbel de toorn Gods noemt. In de eerste plaats blijkt dat, verre van een plotselinge opwelling van gramschap te zijn, Gods straf alleen kwam na lang­durige en onverzettelijke ongehoorzaam­heid. God noemt Zich "barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goeder­tierenheid en trouw" (Exodus 34:6) en de heilsgeschiedenis verschaft vele voor­beelden van zijn vergevensgezindheid. Het lange wachten op de dag des He­ren, verklaart Petrus, is niet omdat Hij talmt, "maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verlo­ren gaan, doch dat allen tot bekering ko­men" (2 Petrus 3:9).

In de tweede plaats is Gods toorn zijn tegen zonde gerichte, actieve en straffende oordeel, de werking en het gevolg van een niet te verontschuldigen verwerping van zijn geboden. "U alleen heb Ik gekend uit alle geslachten van het aardrijk; daarom zal Ik al uw onge­rechtigheden aan u bezoeken", zei God door zijn profeet Amos (3:2). In het volgende hoofdstuk vermeldt de profeet een reeks straffen van toenemende hevigheid. Toch is Gods toorn altijd be­grensd en in vergelijking met zijn liefde, kortstondig. "Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen; in een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de HERE" (Jesaja 54:7-8).

In de derde plaats zegt Gods toorn echter niet alleen iets over wat Hij doet maar ook over wat Hij is. Al spreekt Paulus op enkele plaatsen van de toorn, deze is niet op te vatten als een zelf­standig werkende macht, 'het onvermij­delijke proces van oorzaak en gevolg in een moreel heelal' of een noodlot, maar liever als Gods bewogenheid tegenover mensen die schuldig zijn aan opzettelijke overtreding van zijn gebo­den.

De dag van toorn

Paulus spreekt herhaaldelijk van de komende toorn en heeft daarbij voor ogen de dag van Christus' wederkomst in de eindtijd. Hij waarschuwt de onge­lovige Joden van zijn tijd dat zij door hun weerbarstigheid en onboetvaardig­heid bezig zijn toorn op te hopen "te­gen de dag des toorns en der openba­ring van het rechtvaardig oordeel Gods, die een ieder vergelden zal naar zijn werken" (Romeinen 2:5). Hij richt de aan­dacht op "de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten met een eeuwig verderf, ver van het aange­zicht des Heren en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer Hij komt" (2 Thessalonicensen 1 :7-9).

Het boek Openbaring spreekt van de dag van de toorn van God en van het Lam. Johannes hoort het bevel aan zeven engelen: "Gaat heen en giet de zeven schalen van de gram­schap Gods uit op de aarde" (16:1). Met de zevende hiervan wordt verkondigd: "Het is geschied" (v.17).

Dit is de taal van symboliek. Profe­ten stellen tegenover de kortstondige uitstorting van Gods oordeel de lang­durige zegeningen die na het verwijde­ren van kwaad uit de samenleving zullen volgen: "eenjaar van het welbehagen des HEREN en een dag der wraak van onze God" (Jesaja 63:2).
In ditzelfde boek ziet Johannes vierentwintig oudsten, de symbolische vertegenwoordigers van Gods volk, die Hem loven omdat Hij voorgoed een einde aan menselijke machtsuitoefening op aarde heeft gebracht door de wereld te brengen onder de rechtvaardige heerschappij van zijn Gezalfde: "Wij danken U, Here God, Almachtige, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven" (11: 17-18).

Wat de uitwerking van Gods gericht letterlijk zal betekenen is ons niet be­kend. Er zijn profetieën die Gods oor­deel vergelijken met de zondvloed en hieraan toevoegen: "er blijven weinig stervelingen over" (Jesaja 24:6). Dezelfde profeet zegt: "Want zie, de HERE zal komen als vuur om zijn toorn te openbaren. Te vuur en te zwaard zal de HERE gericht oefenen over al wat leeft, en de versla­genen zullen talrijk zijn" (66: 16).

Het mag voor ons een troost zijn te weten dat Gods toorn niet in tegen­spraak is met zijn liefde en dat Hij gezegd heeft: "Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze? Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve?" (Ezechiël 18:23). Het uitroeien van zonde is een noodza­kelijke ingreep, nodig om Gods eind­doel met de wereld te realiseren, wan­neer zijn dienaars ingaan tot het para­dijs dat hij beloofd heeft, voor altijd vrij van zonde.
"Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal zijn tent over hen uit­spreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens, en God zal alle tranen van hun ogen afwissen" (Openbaring 7:15-17). -

Vervolg De Verlosser uit de hemel

- Met de Bijbel in de hand

Saturday 7 February 2009

De Wederkomst en de eindtijd #2 Blik op de nabije toekomst



BLIK OP DE NABIJE TOEKOMST




D
E laatste drie hoofdstukken van het boek Daniël bevatten een gezicht waarin een hemelse bood­schapper naar hem toekomt en zegt: "ik ben gekomen om u te verstaan te geven wat uw volk in het laatst der dagen overkomen zal; want wederom is het een gezicht aangaande de toe­komst" (10: 14).
De profetie gaat uit van de histo­rische situatie van de Joden onder het bewind van de Perzen, die Babel on­langs veroverd hadden. Dit Perzische rijk zal ten einde komen met het op­staan van "een heldhaftige koning, die met grote heerschappij zal regeren en doen zal wat hem goeddunkt" (11:3) - een niet mis te verstane profetie van het oostwaartse oprukken vanuit Griekenland van Alexander de Grote in het jaar 333 v. Christus. Het uit­gestrekte rijk van Alexander zou van korte duur zijn: "nauwelijks is hij op­gestaan, of zijn koninkrijk zal ver­broken worden en verdeeld naar de vier windstreken des hemels; doch niet aan zijn nakomelingen zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en aan anderen dan dezen komen" (11 :3,4).
Dan volgt de langdurige gevechten tussen twee van de vier Griekse rijken, dat van de Seleuciden gevestigd in wat nu Syrië en Iran heet, en dat van de Ptolemaeën in Egypte - dus ten noorden en ten zuiden van het land Israël.


De teruggekeerde Joden daar vormden een bufferzone tussen de twee met al de nadelige gevolgen vandien (11:5­35).
Vers 21 introduceert de Seleuci­dische koning, Antiochus Epiphanee, die in de Joodse geschiedenis zo be­rucht is wegens zijn poging de Joodse godsdienst in het land uit te roeien. Hij viel Israël en Egypte binnen, maar werd bij de tweede aanval door de onverwachte tussenkomst van de Romeinen -"schepen der Kittiërs" - teruggedreven met het gevolg dat hij "vergramd" werd tegen "het heilige verbond". "Zij zullen het heiligdom, de vesting, ontheiligen, het dagelijks offer doen ophouden en een gruwel oprichten die verwoesting brengt" (30,31). Er zou onder de Joden "loutering, schifting en zuivering teweeggebracht worden" (34,35). De dagelijkse offerdiensten, het vieren van de sabbat en heilige feesten, bezit van de heilige schriften en de besnijdenis van kinderen werden verboden op straffe van de dood. Een altaar gewijd aan Zeus Olympias werd in de tempel opgericht. Men neemt gewoonlijk aan dat de Israelieten uit deze tijd die trouw bleven tot de dood de geloofsgetuigen waren die eervolle vermelding vinden in Hebreeën 11:35­38.
In de versen 36-39 gaat de profetie over tot het optreden van een bijzonder arrogante macht Er zijn sterke bewijzen dat hiermee Rome wordt bedoeld, die de "versterkte vestingen" van Jotapata, Marchaerus, Masada en Herodium zou verwoesten en in 70 na Christus het rijk van Israël ten val zou brengen en Jeruzalem en de tempel verwoesten. Hiermee gingen Jezus' woorden in vervulling over het volk Israël: "zij zullen vallen door de scherp­te des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heide­nen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn" (Lucas21 :24).

De profetie in Daniël slaat deze periode van "de tijden der heidenen" over. Israël heeft immers bijna 2000 jaar als natie niet meer bestaan en het volk heeft verspreid geleefd in alle landen van de wereld. Vers 40 begint met: "Maar in de eindtijd" en beschrijft de situatie in Israël in de eindtijd. Evenals meer dan twee millennia eerder is er weer een macht ten noorden van Israël, die door zijn zuidwaartse aanval het volk in "grote benauwdheid" brengt (11:40-12: 1). Zoals gebruikelijk in de schrift is de beschrijving van de aanval ontleend aan de wapens en wijze van oorlogvoering in de tijd van de profetie. Er is dus geen noodzaak de "wagens en ruiters en vele schepen" letterlijk op te vatten.
De wederkomst van Christus
Dat deze aanval plaats zal vinden in de tijd wanneer Christus terug naar de aarde zal komen blijkt niet alleen uit het herhaalde gebruik van de term "eindtijd" (11 :40) maar ook doordat deze de tijd is van de opstanding van velen uit de doden. "Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken" (12:2). Met het oog hierop sluit de hemelse profeet zijn medede­ling af met de persoonlijke boodschap voor Daniël: "Maar gij, ga het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan het einde der da­gen" (Daniël 12: I 3).

Weest ook gij bereid
De bijbel leert ons bepaalde ontwik­kelingen te verwachten, maar achteraf bekeken blijkt dat de wijze waarop deze tot stand komen gewoonlijk heel anders is dan wat men verwacht had. Het doel is niet dat we vandaag kunnen weten wat in de kranten van morgen zal komen te staan. Een onevenwichtige belangstelling in wat men, aan de hand van Bijbelse profetieën, te verwachten heeft, kan ons al te gemakke­lijk afleiden van onze belangrijkste verantwoordelijkheid: Christus te ge­hoorzamen en dagelijks met Hem te leven.
Met het oog op toekomstige ge­beurtenissen in de wereld zei Jezus:
"Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoof­den omhoog, want uw verlossing ge­naakt" (Lucas21 :28).
De meeste van zijn verwijzingen naar de wederkomst met grote macht en heerlijkheid zijn aansporingen opdat zijn discipelen met waakzaamheid zullen uitzien naar zijn plotselinge ver­schijning. "Weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen" (Lucas 12:40).

Vervolg >
De wederkomst en de eindtijd #3 Let op de Vijgeboom
De Wederkomst en de eindtijd #4 De komende toorn
De Wederkomst en de Eindtijd #5 De Verlosser uit de hemel
De Wederkomst en de eindtijd #6 De Dagen van Noach en Lot